De Watersnoodramp van 1953 was een gebeurtenis die zoveel impact had, dat je geneigd bent andere rampen die Nederland in de afge- lopen 200 jaar teisterden te vergeten. Nederland werd in dat jaar met de neus op de feiten gedrukt. Nooit meer een dergelijke ramp, daar was iedereen het over eens. De Zuiderzeewerken werden vervolgens als het achtste wereldwonder gepresenteerd.
Maar 37 jaar eerder, in januari 1916, werd ons land al geconfronteerd met het feit dat de dijken niet altijd meer betrouwbaar waren. Was in 1953 Zeeland de ondergelopen provincie, in 1916 waren het de polders rond de Zuiderzee, en dan met name in Noord-Holland de getroffen delen. De noordwesterstorm op 13 en 14 januari had het water in de Zuiderzee zo opgestuwd, dat veel dijkdelen het begaven. Ook die in de Noordkop. De Amsteldijk ten oosten van de Van Ewijcksluis begaf het over een lengte van 150 meter. De Oostpolder bij Anna Paulowna stroomde onder en het zeewater kwam uiteindelijk tot stilstand tegen de Noorddijk van de Wieringerwaardpolder. Een ramp die uiteindelijk ertoe leidde dat Wieringen geen eiland meer werd, de Zuiderzee afgesloten en de Wieringermeer het nieuwe land.
De ramp is een wezenlijk onderdeel geworden van de geschiedenis van Hollands Kroon, dat beschermd wordt door stevige dijken, die het deels nieuwe land afdoende veilig houden. Eb en vloed hebben geen invloed meer op het water, dat eens de Zuiderzee heette en door de Afsluitdijk een afgesloten meer is geworden: het IJsselmeer. En Wieringen, ooit een eiland met veel historie, is nu al jaren onderdeel van het Noord-Hollandse landschap in de Noordkop. Overigens, die historie en het mooie landschap zijn zeker niet verdwenen.
We gaan terug naar die nacht van 13 en 14 januari. De wind was al dagen behoorlijk stevig; het waterpeil in de Zuiderzee was gestegen tot 30–70 cm boven het gemiddelde niveau. Het zeewaterniveau daalde tijdens eb nauwelijks. Toen de wind vervolgens draaide naar het noordwesten en al meer aanwakkerde, kregen de dijken rond de Zuiderzee het steeds zwaarder te verduren. De waterstand steeg tot recordhoogtes en vanaf vijf uur in de ochtend begonnen dijken te begeven. Niet een paar, nee op tientallen plekken rond de Zuiderzee hielden de dijken het niet meer en begaven het. Waterland kwam onder water te staan. In de Noordkop hield de Amsteldijk evenmin stand. Binnen een mum van tijd stroomde het water door de ingestorte dijkvlakken de Oostpolder in. Voordat de boeren wisten wat hen overkwam, was hun land al overstroomd en kwam het water in de boerderijen steeds hoger te staan.
De Schager Courant gaf een treffend beeld van de ramp in de Oostpolder bij Anna Paulowna: “Het was een droevige aanblik de boomen en huizen in hun eenzaamheid boven de watervlakte te zien steken. Hier dreef een stuk van een hok, een kar of eenig vaatwerk. Ginds zag men hoopen wier, hooi en stro. De geheele bevolking van dit deel, een 700 zielen, had zich kunnen redden. Met het vee was het anders gesteld. Het grootste deel van den veestapel, ruim duizend koeien, is evenwel verloren gegaan. Ook een groot aantal paarden verdronk. Van den heer Kaan ging op een boerderij een veestapel van 45 stuks verloren. Het water stond bij veel boerderijen tot bijna de dakgoot.”
Achteraf bleek echter, dat er wel degelijk slachtoffers waren: twee personen overleefden de ramp niet. Ook zou het grootste deel van de veestapel zijn gered. De overstromingen in de gebieden leidden in geheel Noord-Holland tot uiteindelijk 21 slachtoffers. Op zee vielen 32 doden te betreuren.
De hulp kwam al snel op gang. Honderden militairen en burgers schoten te hulp en met man en macht werden de dijken weer provisorisch gedicht. Hulpacties werden opgezet, inzamelingen gehouden en koningin Wilhelmina stelde zich persoonlijk op de hoogte van het leed dat de stormvloed had veroorzaakt. Op 19 januari bracht zij een bezoek aan de Van Ewijcksluis (met een stoombarkas), Oudesluis waar polderbewoners werden opgevangen, Anna Paulowna en Wieringerwaard.
Op 6 mei 1916, drie dagen na een tweede bezoek van de koningin, was uiteindelijk de gehele Oostpolder weer droog. In de loop van de zomer kwamen de boeren en hun vee weer terug en geleidelijk aan werd het leven weer opgepakt. De Noord- en Oostdijk werden in 1918 met een meter verhoogd, van drie naar vier meter. Een gedenksteen na de dijkverzwaring werd gemetseld in een huis aan de Nieuwesluis.
De gevolgen van de watersnoodramp waren verstrek- kend. Ingenieur Lely had al in de 19e eeuw, in 1891, een plan klaarliggen voor de afsluiting van de Zuiderzee. Na de ramp drong de president van de Nederlandse Bank, Gerard Vissering, aan op snelle uitvoering van het plan. In 1918 loodste Lely uiteindelijk de Zuiderzeewet door de Tweede Kamer.
Deze ‘raamwet’ bepaalde dat voor rekening van de staat de Zuiderzee zou worden afgesloten en een afsluitdijk, lopende van de Noord-Hollandse kust door het Amstel- diep naar Wieringen en van dit eiland naar de Friese kust zou worden aangelegd. Gedeelten van de Zuiderzee zouden vervolgens worden ingepolderd, te beginnen met een deel dat uiteindelijk de Wieringermeerpolder zou zijn. Met de uitvoering van de Wieringermeer was al eerder begonnen, door de grote behoefte aan nieuwe landbouwgrond. In 1930 werd het gebied drooggelegd. Vanaf 1934 werd het land in gebruik genomen. Land, dat uiteindelijk onderdeel is geworden van Hollands Kroon.
Eeuwige strijd tegen het water
Bijna 60 procent van Nederland loopt een risico voor overstromingen. Land dat onder zeeniveau ligt, land dat overstroomt als rivieren massaal buiten hun oevers treden, land dat nog buitendijks ligt. Ook in de Noordkop, in Hollands Kroon, is de geschiedenis bepaald door overstromingen.
Noord-Holland was in de Middeleeuwen een land van inhammen gevuld met zeewater. Stormvloeden sloegen het land weg. Diverse Állerheiligenvloeden teisterden het drooggelegde land. De St. Clemensvloed in de 14e eeuw, de St. Elizabethvloed in 1421 die stukken kustlijn wegsloeg, de Allerheiligenvloed in 1570... Holland stond weer eens onder water.
Wie oude kaarten van Noord-Holland Noord bekijkt ziet een totaal ander landschap dan wat wij nu zien. De kustlijn is vijf kilometer meer naar het westen gelegen. Het gebied achter de kustlijn is bedekt met een dikke laag veen met daartussendoor waterstromen. Maar toch, de waterhuishouding werd met man en macht beheersbaar gemaakt, nieuwe woonkernen ontstonden en we wonen nu zorgeloos drie meter beneden de zeespiegel. Nou ja, zorgeloos... Na de overstromingen van 1916 en 1953 is er wel het een en ander gebeurd. Ook in de 21e eeuw. De Hondsbossche Zeewering is aangepast, de Afsluitdijk verstevigd, rivierdijken versterkt. Het verhaal over de ramp in 1916 maakt duidelijk dat het water nooit ver weg is.
Kijk verder
- Bezoek eens de tentoonstelling over de watersnood van 1916.
Museum Oud Anna Paulowna
Zandvaart 5
1764 NJ, Breezand
www.museumannapaulowna.nl
info@museumannapaulowna.nl