De weg van Paludanus

1772

Het gebeurde op dinsdag 25 augustus 1772. Enkele bestuursleden van de Wieringerwaardpolder, de dijkgraaf en enkele heemraden, stapten in Nieuwesluis in een schuitje om ten oosten van de polder eens te kijken hoe de kwaliteit van de slikgronden tussen Nieuwe- sluis en Kolhorn is. Misschien zou het wat zijn om die gronden ook in te polderen. Na een stukje varen op de Zuiderzee merkten zij iets vreemds. Het leek wel of het bootje tegen het een of ander was aangevaren. Ze hadden het uiteindelijk goed. In het zeewater zagen de bestuursleden iets wat leek op de resten van een muur, zelfs met voegwerk. Een raadsel. Wat was het? Teruggekeerd op het Polderhuis vertelde de heemraad Jacob Queldam, dat men in Wieringerwaard wel wist dat er zoiets als een oude ‘muur’ in de zeebodem lag. Dat was het dan voor dat moment. Totdat ene Rutger Paludanus zich er mee ging bemoeien...

Wie was deze Paludanus? Je zou haast zeggen, het is de naam van een Romeinse keizer. Niets is minder waar. Het gaat om Rutger Paludanus, geboren in 1736 in de pastorie van Sint Maartensbrug als oudste zoon van de eerwaarde Theo Paludanus. Overigens, de familie heette eigenlijk Van den Broek op zijn hedendaagse Hollands – ten Broecke zoals de oude naam werd geschreven – maar in deze familie van welstand klonk dat te gewoontjes.

Rutger Paludanus was dokter in de rechtsgeleerdheid, met een grote belangstelling voor de geschiedenis van het Nederlandse landschap. Paludanus was verder schepen en schout van Alkmaar en secretaris van De Zijpe en Hazepolder. Kortom, een man met grote kwaliteiten. Deze Paludanus ging in 1774 op onderzoek uit nadat hij had gehoord over een kerkhof ergens in de Zuiderzee.

Paludanus ging de gevonden resten van de ‘muur’ onderzoeken en kwam tot de ontdekking dat het iets te maken moest hebben met een weg of een dijk. Hij vond ook de resten van een kerkhof, waar de polderbewoners al ruim over hadden gefantaseerd. Er zouden reuzen hebben gewoond en de beenderen die er moesten liggen waren die van de reuzen, die in de verdronken stad Grebbe leefden. Aan dat sprookje kwam een einde toen Rutger samen met Cornelis Hoefman uit Alkmaar wat beenderen van skeletten terugvond. De grootte van die skeletten hadden echter niets te maken met reuzen, wel met normale mensen die ten oosten van de polder hadden gewoond.

Paludanus veronderstelde dat de gevonden ‘muur’ onder Wieringerwaard zou doorlopen tot Callantsoog en in zuidoostelijke richting naar Medemblik. Paludanus dacht dat het misschien een weg moest zijn waarlangs ‘graven verplaatst werden’. Hij ging zelfs een verband leggen met Romeinen die ver voor Christus hier waren geweest en die de weg zouden hebben aangelegd.

Dat was echter ook weer een sprookje. Er moest eerder sprake zijn van een soort ‘dijk’, die volgens een studie van Bas van Geel (Universiteit van Amsterdam) mogelijk moet hebben gefunctioneerd als een industrieterrein gebruikt voor het opslaan van ziltveen en dat uiteindelijk werd bereid voor zout. In de studie van Van Geel werd geconcludeerd dat de ondergrond van ‘de weg’ deels heeft uitgemaakt van een uitgestrekt veencomplex. De ‘weg’ is in feite een strook grond die kennelijk om prak- tische redenen bewust bij de veenwinning is gespaard. Deze relatief hooggelegen baan zal mensen destijds de mogelijkheid hebben geboden om zich te verplaatsen.

Paludanus had echter door zijn bevindingen zijn plaats opgeëist in de geschiedenis van West-Friesland en de Noordkop. In Wieringerwaard is een straat naar hem genoemd, in Enkhuizen is er een Paludanushofje. En zijn vondst? Die blijft in onze herinnering als de ‘Weg van Paludanus’.

Kijk verder