Eegje Marjolein Schoo

Eegje Schoo (VVD) was minister van Ontwikkelingssamenwerking in het Eerste Kabinet Lubbers (1982-1986). Gedurende deze periode versterkte zij als minister de rol van het bedrijfsleven binnen ontwikkelings-samenwerking. Daarnaast was Schoo de eerste vrouwelijke minister van ontwikkelingssamenwerking en zorgde zij ervoor dat er meer financiële middelen beschikbaar kwamen voor activiteiten die te maken hadden met vrouwen en ontwikkeling.

Op het moment dat het Eerste Kabinet Lubbers aantrad, had de Nederlandse economie het moeilijk. Er waren veel bezuinigingen nodig, die ook plaats vonden in het uitgavenbudget van Nederland aan ontwikkelingssamenwerking. In totaal hier 3,75% op bezuinigd, wat neerkomt op 280 miljoen gulden. Doordat er zoveel werd bezuinigd, was het ook nodig om de strategie voor ontwikkelingssamenwerking te herzien. Het kabinet Lubbers I gaf in het regeerakkoord 1982 dan ook duidelijk aan dat: 'de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zal moeten inspelen op de mogelijkheden en capaciteiten van de Nederlandse economie en samenleving'. Het was voor het eerst dat de stem van de VVD zo duidelijk doorklonk op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Naast een focus op de capaciteiten van de Nederlandse economie, werd in het regeerakkoord ook vastgelegd dat Nederland samenwerkingen moest aangaan met: ‘arme landen wier sociaal-economische beleid duidelijk op vooruitgang was gericht en waarmee een duurzame relatie kon worden opgebouwd’. Hiermee kwam duidelijk naar voren dat ontwikkelingssamenwerking was mede gericht op de belangen van Nederland.

Na anderhalf jaar verscheen er na meerdere interne versies in 1984 een nota Herijking Bilateraal Beleid. In deze nota werden de doelstellingen gepresenteerd als een synthese van beide beleidssporen, namelijk armoedebestrijding en verzelfstandiging door middel van structurele armoedebestrijding. Er was veel kritiek op deze nota door de grote nadruk op de rol van het bedrijfsleven. Vlak na deze nota bracht Schoo nog een nota Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid uit, waarin ze het bedrijfsleven nog verder probeerde tegemoet te komen. In deze nota werd ook gesteld dat economisch herstel in ontwikkelde landen (de geïndustrialiseerde wereld) in het voordeel was van de ontwikkelingslanden. Volgens de media lag er in deze nota echter teveel nadruk op de Nederlandse belangen. Tegelijkertijd vond Den Haag dat het niet ver genoeg ging.

Naast de nota Herijking Bilateraal Beleid werden in 1984 ook de resultaten van de Globale Evaluatie van de Nederlandse Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking gepubliceerd. Deze evaluatie focuste zich vooral op het beleid van de afgelopen 10 jaar die wordt gescheiden in twee subperiodes van voor en na 1979-1981. Tussen 1979-1981 vond er namelijk een interne reorganisatie plaats. In de evaluatie wordt opgemerkt dat veel projecten van voor 1980 niet voldaan hebben aan vooropgestelde verwachtingen, waar verschillende redenen voor worden gegeven (zoals een gebrek aan beleidsstructuur en kennis van lokale situaties). Dit werd vooral geweten aan een gebrek aan goed vooronderzoek, ook al geeft goed vooronderzoek geen garantie op succes. Wel wordt er in de evaluatie benoemd dat men hoop heeft voor de jaren na 1980, vanwege de eerder genoemde reorganisatie. Maar het is op dat moment nog te vroeg om daar conclusies uit te trekken. 

Financiële stuwmeren
 

Tot midden jaren tachtig viel Ontwikkelingssamenwerking niet onder de comptabiliteitswet. Uitgaven aan ontwikkelingslanden waren soms moeilijk in te plannen, waardoor dit niet in het begrotingsjaar kon worden uitgegeven. Geld dat niet direct kon worden uitgegeven belandde vervolgens in een zogenaamd financieel ‘stuwmeer’.

Het stuwmeerschandaal

Het stuwmeer van achterstallige betalingsverplichtingen bij OS was al een berucht boekhoudprobleem vanaf Udink, die er een eerste raming van opstelde. Toch werden de desbetreffende bedragen voor het merendeel uiteindelijk wel uitgegeven, al waren de vertragingen natuurlijk wel een nadeel voor de ontvangende ontwikkelingslanden.

Er werd een eind aan gemaakt toen Mevr. Eegje Schoo, de eerste VVD-minister voor OS, onder druk van Financiën (minister Ruding), in 1985 besloot het probleem 'op te lossen' door het hele stuwmeer af te schaffen, en een deel van de nog openstaande bedragen door te schuiven naar het volgende begrotingsjaar. De NAR protesteerde hevig, maar Schoo gaf geen krimp (NAR-advies, no.87, hs. 4 en de bijlagen III en IV). Stellig ging door haar besluit een deel van oude verplichtingen verloren voor ontwikkelingssamenwerking, maar de preciese omvang daarvan is nooit duidelijk geworden (Coppens 2019, passages in hs. 4 t/m 7).

Maatschappelijke organisaties
In de jaren tachtig waren in Nederland veel ‘landengroepen’ actief die zich solidair toonden met het verzet in bijvoorbeeld Zuid-Afrika, Chili, of El Salvador. Zij gaven praktische en financiële steun, maar voerden ook acties en organiseerden demonstraties. 

Ontwikkelingsdenken
In hetzelfde tijdsbestek voltrok zich een ingrijpende wijziging in het economisch denken. Wereldwijd werd het neoliberalisme dominant: het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank in Washington drukten een zware stempel op het ontwikkelingsbeleid. Ontwikkelingslanden moesten, in ruil voor leningen, structurele aanpassingsprogramma’s doorvoeren: bezuinigen op overheidsuitgaven, hun markten openstellen voor buitenlandse bedrijven en hun eigen economie richten op de export van grondstoffen.

Daarnaast kwam er op mondiaal niveau meer aandacht voor de culturele setting waarbinnen hulp werd gegeven. Hiermee werd ook de positie van vrouwen belangrijker en daarmee het doorbreken van (volgens de Westerse maatschappij) ‘traditionele sociale structuren’. Er werd in deze periode ook steeds meer belang gehecht aan het milieu, waarmee er een begin werd gemaakt met het creëren van voorwaarden voor sustainable development.

Bronnen:

 
Nota's: 


Extra Bronnen: 

  • Jaarverslag Ontwikkelingssamenwerking 1984, * (1988), NICC collection, A00785
  • NAR-advies, no.87