De Bossche haven

Tussenstation voor koloniale handel

In de zeventiende eeuw was ’s-Hertogenbosch een belangrijk tussenstation voor koloniale producten. In deze eeuw reisden Nederlanders de wereld over om te handelen in producten zoals suiker, koffie en tabak. Deze producten waren populair en mede daardoor duur. Ze kwamen van plantages in Azië en Amerika waar tot slaafgemaakte mensen werkten. In de Bossche haven is met deze handel driehonderd jaar lang veel geld verdiend.

Suiker, koffie en tabak 
De Bossche haven lag sinds de late middeleeuwen in het noordwesten van de stad. Dit was een logische plek, want hier kwamen drie rivieren bij elkaar: de Dieze, de Dommel en de Aa. In de zeventiende eeuw was het hier nog steeds een komen en gaan van schepen. Op de kades laadden havenarbeiders continu scheepsruimen in en uit. Een deel van de schepen vervoerde koloniale producten als suiker, koffie of specerijen zoals peper. Deze lading had al een verre reis afgelegd. De producten waren hierdoor heel duur, maar mensen wilden ze graag hebben. 

De producten werden verscheept door de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC). Deze handelsondernemingen bouwden uit naam van de Republiek der Verenigde Nederlanden een koloniaal rijk in Azië, Afrika en Amerika op. Ze bouwden forten, sloten verdragen, voerden oorlogen en bestuurden de veroverde gebieden. De VOC groeide uit tot een gevreesde oorlogsmachine. Ook kreeg ze in veel gebieden het alleenrecht op handel. De WIC specialiseerde zich in de slavenhandel. Haar belangrijkste bezittingen waren handelsnederzettingen in Suriname en op Curaçao.  

Producten als suiker, koffie en tabak werden in de koloniën verbouwd op plantages. Hier werkten uit Afrika ontvoerde zwarte mensen die tot slaaf gemaakt waren. Zij hadden geen eigen rechten en werden behandeld als eigendom van de plantagehouders. Veel van hen stierven door uitputting, ziektes of marteling.  

Tussenstation ’s-Hertogenbosch 
Met een lading dure producten voeren de VOC- en WIC-schepen terug naar Nederland. Ze arriveerden in zeehavens, zoals Amsterdam, Rotterdam en Middelburg. Daarna moesten de producten verder vervoerd worden over de rivieren of over de weg. Hiervoor hadden de handelaren tussenstations nodig.  

De Bossche haven was zo’n tussenstop. Deze haven was makkelijk te bereiken via de rivieren vanuit grote Hollandse steden, zoals Rotterdam en Dordrecht. Ook liep via ’s-Hertogenbosch een van de snelste en goedkoopste routes over de weg naar andere grote Europese steden, bijvoorbeeld Aken en Luik. Dit maakte de Bossche haven populair bij handelaren in koloniale producten. 

Het Suikerhuis 
De handelsroute via de Bossche haven maakte het voor Bosschenaren aantrekkelijk om ook iets te verdienen aan de koloniale handel. Iemand die dit wel zag zitten, was Dirk van Bree. Hij kreeg in 1671 toestemming van het stadsbestuur om een suikerraffinaderij te beginnen. Hier werd ruwe suiker verwerkt tot witte suiker. Met zo’n fabriek zou ’s-Hertogenbosch nog belangrijker worden als handelsstad. 

Dirk van Bree bouwde zijn suikerfabriek aan de Bossche Markt. Het gebouw kwam bekend te staan als ‘het Suikerhuis’. De handel in suiker maakte de familie Van Bree heel erg rijk. Van hun winsten kochten ze een van de meest luxe huizen van de stad: het Hof van Zevenbergen. 

In ’s-Hertogenbosch waren er meer families die veel geld verdienden aan de koloniale handel, bijvoorbeeld de families Van Lanschot, Potters en Van Hoven. De stad zelf werd rijker door de belasting die moest worden betaald in de haven. Ook Bosschenaren die in de haven werkten, verdienden aan de handel. Zeker als het druk was. Dat gold eveneens voor de eigenaren van de pakhuizen. 

Alle schepen die uit Hollandse steden naar ’s-Hertogenbosch voeren, moesten ook weer terug. Zo konden Bosschenaren hun eigen producten verkopen aan mensen in Holland. Op de terugreis waren de schepen dus volgeladen met producten uit ’s-Hertogenbosch en omgeving, zoals rogge en linnen stoffen. 

Einde van de handel 
In de achttiende eeuw gingen de WIC en VOC failliet. Ze hadden te veel concurrentie gekregen. De vele oorlogen die Europa rond 1800 voerde, maakte het ook regelmatig erg lastig om te handelen overzee. 

In de negentiende eeuw liep de handel nog verder terug. In Nederland kwamen er nieuwe handelsroutes die sneller en goedkoper waren, zoals over de nieuwe Zuid-Willemsvaart. Schepen hoefden niet langer in 's-Hertogenbosch over te laden. De aanleg van nieuwe verharde wegen zorgde er ook voor dat de positie van de stad als handelsmiddelpunt verzwakte.  

In de twintigste eeuw kwam definitief een einde aan de koloniale handel via de Bossche haven. Wel bleven bedrijven in 's-Hertogenbosch handelen in koloniale producten, zoals koffiebranderij De Drie Mollen en kruidenier De Gruyter.