Voor het treinstation van het Zuid-Limburgse dorp Voerendaal komt een enorm hoofd uit de grond: een reuzin van staal en kalksteen. Met een mysterieuze glimlach begroet zij reizigers en dorpsgenoten. Ze ziet er keurig uit met haar kapsel vol krullen. Het gaat hier om een kunstwerk van de Limburgse kunstenaars Tei van Neerven en Moniek Bongers. Het is gebaseerd op het borstbeeld van een Romeinse dame dat in 1917 werd gevonden in de omgeving van de resten van een Romeinse ‘villa’ in de buurt van het dorp. Bij de Romeinen was zo’n villa een landbouwbedrijf met veel grond en een vaak luxueus woonhuis. Wie was deze dame? Dat weten we helaas niet. Als zij een bewoonster is geweest van de in 1892 ontdekte ‘Villa Voerendaal’, dan heeft zij een wel heel bijzondere woonplek gehad. Het gaat hier namelijk om het grootste complex van ‘Romeins Nederland’.
IJzertijd
De nederzettingen (‘dorpen’) uit de periode voor de komst van de Romeinen (de Late IJzertijd) bestonden uit stukken land en een paar boerderijen, gebouwd van palen met vlechtwerk en een dak van riet of stro. Op de gronden van löss – deze vruchtbare grondsoort komt in andere delen van het huidige Nederland niet of nauwelijks voor – deden de zelfvoorzienende boeren aan akkerbouw en hielden zij vee. Kleine overschotten, producten die overbleven, ruilden zij voor andere goederen. Het vee stalden zij meestal in een deel van het huis. Vandaar de naam ‘woonstalhuis’. Lange tijd bouwden families zulke huizen op telkens nieuwe plekken, maar in de IJzertijd leken de mensen liever op dezelfde plaats te willen blijven. Hierdoor ontstonden kleine omheinde nederzettingen met enkele woonstalhuizen bij elkaar. In Voerendaal leefde rond 200 tot 150 voor Christus een lokale machtige familie in zo’n versterkte nederzetting.
Villae
Doordat Noordwest-Europa bij het Romeinse Rijk ging horen, ontstond er op grote schaal behoefte aan graan, met name spelttarwe, voor soldaten bij legerplaatsen zoals Bonn, Keulen, Xanten en Nijmegen aan de rijksgrens. Bovendien hadden de inwoners van nieuwe Romeinse stadjes voedsel nodig. Daarom kwam er een nieuwe vorm van landbouw: de villa (meervoud: villae). Dit was een landbouwbedrijf dat bestond uit een woongebouw van hout of steen met bijgebouwen en omliggende akkers. De villae in het Romeinse Maasland waren een vereenvoudigde versie van de grote en luxe villae in het Middellandse Zeegebied. Dankzij onderzoek naar deze villae, zoals die in Voerendaal en Kerkrade (Holzkuil), weten we veel over hun algemene ontwikkeling.
Op z’n Romeins
In Voerendaal stond eerst een houten woning met een kelder en een zuilengang. Rond 75 tot 125 na Christus kwam op die plek een woongebouw te staan dat, in tegenstelling tot gebouwen uit de IJzertijd, een stenen fundering had waarop de muren werden geplaatst. Deze woning had allerlei Romeinse snufjes zoals een dak met rode pannen. Over de hele breedte van de voorgevel was er een zuilengang met hoektorentjes aan weerskanten. Houten bijgebouwen fungeerden als opslagruimten, werkplaatsen of huisvesting van personeel. Het woonerf van de villa was omheind met een greppel of een hekwerk van palen. Op zo’n erf was vaak een boomgaard, een vijver, een moestuin of een siertuin te vinden. In de tweede eeuw besloten de eigenaren een nieuw woongebouw neer te laten zetten. Dit was niet bijzonder groot, maar kreeg wel een monumentaal uiterlijk door een zuilengang van 130 meter lang. Hiermee werd het gebouw verbonden met een graanschuur en een badgebouw. Het bad had stromend water door een aquaduct oftewel waterleiding, met een lengte van anderhalve kilometer.
Gouden tijden
De villa als nederzettingsvorm raakte in de noordelijke gebieden van het Romeinse Rijk verspreid in de tijd van de ‘Pax Romana’ oftewel ‘Romeinse vrede’. Zo omschreven sommige Romeinen in de eerste tot en met de derde eeuw de orde, rust en welvaart in hun rijk. Deze stabiliteit leverde villa-eigenaren aanzienlijke graanoverschotten op, die ze vervolgens verkochten aan soldaten en burgers. Villae waren dus essentieel in de Romeinse samenleving. Hun ligging werd vooral bepaald door de aanwezigheid van vruchtbare grond, zoals löss, en door de nabijheid van markten of wegen. In de buurt van Villa Voerendaal liep een Romeinse hoofdweg richting Coriovallum (Heerlen) en Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen), de afzetmarkten van deze villa. Wie kon zich destijds zo’n villa veroorloven? In de Vroeg-Romeinse tijd ontstonden nieuwe elites, mensen met macht. Lokale stamhoofden met aanzien konden met hun familie worden opgenomen in het Romeinse bestuurssysteem, waarna ze een of meer villae hadden. Zij woonden doorgaans in de stad en lieten het beheer van hun landgoederen over aan een beheerder, een vilicus. De eigenaar van een villa kan ook een rijke handelaar, een rijke migrant of een in de buurt geboren veteraan uit het Romeinse leger zijn geweest. Op het Romeinse platteland konden dergelijke eigenaren een nieuw stuk grond ontwikkelen tot een woonplek en een landbouwbedrijf. De rijkdom van deze elites en hun vertrouwdheid met de Romeinse cultuur zijn niet alleen te herkennen aan de inrichting van hun villa-complexen, maar ook aan de manier waarop ze begraven zijn. In hun graven, eventueel gemarkeerd met een groot grafmonument, lagen regelmatig prachtige grafgiften. Soms werden hun crematieresten opgeborgen in kostbare stenen grafkisten. Een sprekend voorbeeld hiervan is de nu wereldberoemde, van binnen versierde askist uit het Zuid-Limburgse dorp Simpelveld. Die valt nog altijd te bewonderen: in het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden.
Verval
Aan het einde van de derde eeuw na Christus was het ook voor Villa Voerendaal gedaan met de zojuist genoemde Pax Romana. Onrust in de Romeinse politiek en invallen van plunderende Germanen van de overkant van de Rijn betekenden het einde van de villa-economie. Na de verwoesting van het woongebouw en het pakhuis bij een aanval op Villa Voerendaal werd de woning grotendeels omgebouwd tot een eenvoudige verdedigingstoren met een beveiligde graanopslag. Nieuwkomers, mogelijk Germanen, bleven zich vestigen op de verlaten villa-complexen. In Voerendaal gebeurde dat zelfs nog na de val van het West-Romeinse Rijk in de vijfde eeuw.