‘EEN HISTORISCH FEIT. Als een feit van historische beteekenis kunnen wij hier mededeelen, dat j.l. Zaterdag 15 Mei voor ‘t eerst Nederlandsche vrouwen tot de stembus werden toegelaten en wel te GRONSVELD bij Maastricht waar de verkiezing voor den gemeenteraad plaats had. De eerste Nederlandsche vrouw, die gestemd heeft, is MEVR. SPAUWEN, echtgenoote van den burgemeester dier gemeente’.
Eerste feministische golf
Tot ver in de twintigste eeuw waren vrouwen voor de wet ‘minder’ dan mannen. Ook in maatschappelijk opzicht. De vrouw was thuis. Zij zorgde voor het huishouden en de kinderen. De man, die buitenshuis werkte, moest voor het inkomen zorgen. Tussen 1840 en 1940 werden serieuze stappen gezet in de richting van een gelijkwaardigere behandeling van vrouwen en mannen. Deze ontwikkeling staat bekend als de ‘eerste feministische golf’ (afgeleid van ‘feminisme’, het streven naar gelijke rechten voor vrouwen en mannen). Van 1960 tot 1990 volgde de ‘tweede feministische golf’ (1960-1990). Zo kregen meisjes in Nederland in 1872 toestemming om naar de Rijks Hoogere Burgerschool (HBS) te gaan. Hierdoor konden zij ook gaan studeren aan een universiteit, al duurde het nog lang voordat dit normaal werd gevonden. In 1917 veranderde de grondwet. Alle mannen van 23 jaar en ouder – ook de arme (land)arbeiders en kleine boeren – kregen voortaan kiesrecht, en mochten stemmen over wie de gemeente, de provincie of het land ging besturen. Vrouwen ontvingen echter alleen ‘passief’ stemrecht. Zij mochten worden gekozen, maar konden niet zelf hun stem uitbrengen. Pas twee jaar later kregen vrouwen ‘actief’ kiesrecht en konden ze volwaardig meedoen in de politiek.
Vrouwelijk gemeenteraadslid
In 1919 werd Mathilde Haan (1886-1974) uit Roermond gekozen tot het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid in deze stad. De katholieken hadden een aantal arbeiders op de lijst gezet en Mathilde als enige vrouw. Met een HBS-diploma op zak had zij tussen 1903 en 1907 aan de Amsterdamse Gemeente Universiteit gestudeerd om apotheker te kunnen worden. In 1916 had zij de zaak van haar ouders overgenomen. Haan zette zich in om vrouwen volwaardig mee te laten doen in de maatschappij. Als gemeenteraadslid vroeg ze aandacht voor sportvelden die ook voor meisjes toegankelijk waren, en stond ze aan de wieg van een huishoud- en industrieschool waar meisjes uit de lagere sociale klassen hun talenten konden ontwikkelen. Verder pleitte ze voor vrouwelijke politieassistenten, die vrouwen en kinderen opvingen, en voor vrouwelijke woninginspecteurs, die naast controle van de woning aandacht hadden voor de opvoeding van kinderen, hygiëne en gezond eten. Tegenwoordig draagt een straatje in de Roermondse wijk De Kemp haar naam. Tot de eerste vrouwelijke gemeenteraadsleden in Nederland behoorde, net als Haan, ook Stiena Ruypers-Erens (1857-1930) uit Valkenburg. Zij werd in 1920 zelfs locoburgemeester, als eerste vrouw in het land. En Anna Cornelia Wijnandts-Louis (1882-1957) werd in datzelfde jaar namens de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) het eerste vrouwelijke raadslid in de gemeente Maastricht.
Katholieken aan de macht
In 1917 wijzigde er nog meer in de grondwet. Bijzonder onderwijs, zoals dat met een katholieke achtergrond, kreeg vanaf dit moment evenveel subsidie van de overheid als de openbare scholen. Bovendien werd het stemmen in de landelijke politiek aangepast om ervoor te zorgen dat de kleinere partijen meer kans hadden om in de regering te komen. Nu ook de arbeiders mochten stemmen én de manier van stemmen was aangepast, hoopten de socialisten van de SDAP op grotere aantallen stemmen. Zij hadden immers altijd gestreden voor dit soort wetten. De meeste stemmen gingen rond 1917 echter naar de Rooms Katholieke Staats Partij (RKSP).
Katholieke minister-president
Namens deze RKSP werd Charles Ruijs de Beerenbrouck (1873-1936) in 1918 de tot dan toe jongste en de eerste katholieke minister-president in Nederland. Net als Haan was hij in Roermond geboren. Hij kwam uit een Limburgse adellijke familie met veel aanzien en de nodige bestuurservaring. Al snel stond hij met zijn regering voor een enorme uitdaging. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was afgelopen en met de Russische Revolutie (1917) als voorbeeld braken er in heel Europa opstanden uit. In Nederland dacht de leider van de SDAP, Pieter Jelles Troelstra (1860-1930), dat het zou lukken om de arbeiders ook hier in opstand te laten komen tegen de regering. Dit bleek echter een foute inschatting te zijn. De mensen hadden het niet makkelijk aan het einde van de oorlog, maar het inzetten van geweld ging hen te ver. Ruijs de Beerenbrouck handelde daadkrachtig. Op plekken waar rellen werden verwacht, zette de regering soldaten in. Verder kwam de regering tegemoet aan de wensen van de arbeiders om de rust te bewaren. Zo kwam er in 1919 een kortere werkdag van acht uur. De SDAP kreeg niet meer macht, maar de arbeiders kregen het op die manier wel beter.