De tiendrechten in Nuenen en Gerwen waren oorspronkelijk afkomstig van het kapittel van Kortessem en in Nederwetten van de priorij van Hooidonk. Daarnaast hadden ook enkele particulieren tiendrechten verworven. In 1810 waren de kerkelijke tiendrechten in handen van de Domeinen (de Staat), terwijl de particulieren hun rechten hadden behouden. Zowel de Domeinen als de particulieren kochten tussen 1819 en 1822 de plicht af om de kerken te onderhouden. Sinds die tijd genoten zij alleen de inkomsten uit hun recht, maar stonden daar geen verplichtingen meer tegenover.
Na de tiend-oproeren van 1848 en 1849 kwam bij de boeren de behoefte om ook het tiendrecht af te kopen. Hiervoor waren echter enorme bedragen nodig. Die kon men alleen bijeen krijgen door samen te werken en gedurende een aantal jaren de tienden zelf te verpachten, zodat van de opbrengst de lening kon worden afgelost.
De particuliere tienden in Nuenen-Gerwen en in Nederwetten behoorden toe aan de familie De Massen. Omstreeks 1840 werden ze jaarlijks verpacht door Hyacinthe Ferdinandus Josephus graaf de Liedekerke en diens vrouw Josephina Alijda Ursula de Massen uit Maastricht. Na hun dood erfde Henry de Looij uit Luik de tiendrechten. In 1858 probeerden de erfgenamen van graaf de Liedekerke tevergeefs om de tienden te verkopen. De jaarlijkse opbrengst was hoog, maar niemand had na de tiend-oproeren van 1848 en 1849 belangstelling om de rechten voor een enorme som aan te kopen.
Vervolgens bundelde een aantal vooraanstaande inwoners van Nuenen, Gerwen en Nederwetten hun krachten om gezamenlijk de tienden aan te kopen, waardoor er een einde zou komen aan dit drukkende middeleeuwse recht. Onder leiding van Theodorus Vogels werd een compagnieschap tot het aankopen van de tienden opgesteld. In de compagnie zaten 93 grondeigenaren, waarvan drie uit Mierlo. Voor 12.500 gulden kocht de Compagnie op 28 februari 1859 de tienden van de erven van graaf de Liedekerke. Dit betekende een enorme financiële verlichting voor de boeren.