Eerste opvang
Volgepropt met duizenden Belgische vluchtelingen tuften lange treinen tussen 7 en 14 oktober 1914 de Rotterdamse stations Delftse Poort en Beurs binnen. Daar stonden vrijwilligers klaar om de vluchtelingen op te vangen. Allerlei comités hielpen hen met maaltijden, huisvesting en registratie. Particulieren namen bij elkaar zo’n 17.000 vluchtelingen in huis op. Aan de buitenmuur hingen ze borden met hun namen, zodat vrienden en familieleden hen terug konden vinden. Ongeveer 6.000 Belgen werden ondergebracht op schepen en in openbare gebouwen. Rijkere Belgen namen een kamer in een pension of hotel.
Steun voor de armen
Al binnen een maand keerden 18.000 Belgen weer huiswaarts. Zo’n 5.000 vluchtelingen wilden niet terug vanwege het oorlogsgeweld in het zuidwesten van Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Armlastige Belgen kregen steun van particuliere sociale instellingen. Als die potjes leeg waren, ontvingen ze een overheidsuitkering. Een volwassene had recht op 30 cent per dag voor voeding en onderdak. Omgerekend naar nu is dat ongeveer 4 euro. De uitkering voor kinderen bedroeg 15 cent. De uitkering voor werkloze Rotterdammers was lager. Begin 1916 trok de gemeente de uitkeringen gelijk; vluchtelingen kregen voortaan hetzelfde bedrag als werkloze Rotterdammers, ongeveer 5 gulden per week. De allerarmsten en sociaal zwakkeren werden overgeplaatst naar vluchtelingenkampen.
Gaan ze ook weer weg?
De Rotterdamse bevolking liet zich van haar gastvrije kant zien, maar het stadsbestuur zag de Belgische vluchtelingen het liefst zo snel mogelijk vertrekken. De hoofdcommissaris van politie voorzag conflicten tussen de Duitse inwoners van Rotterdam en de Belgische vluchtelingen. Om te voorkomen dat de kinderen zich te veel aan Rotterdam gingen hechten mochten Rotterdamse scholen geen vluchtelingenkinderen opnemen. Wel konden de kinderen terecht op Belgische lagere scholen die door de Belgische overheid werden betaald.
Gemopper en dankbaarheid
In de loop van de Eerste Wereldoorlog groeide het aantal Belgen weer tot ongeveer 9.000 in 1918. Dat werd sommige Rotterdammers teveel. Ze klaagden over de hoge uitkeringen en de banen die de Belgen van Rotterdammers inpikten. Er waren inderdaad Belgen aan het werk gegaan, tegen het advies van de overheid. Een andere ergernis was dat de Belgen nauwelijks integreerden. Ze zochten elkaar op in hun eigen kroegen en verenigingen.
Rotterdamse kranten wakkerden de spanningen aan. Zij publiceerden ingezonden brieven van boze stadsgenoten die zich gediscrimineerd voelden. Maar nooit kwam het tot echte botsingen. Rotterdam had zich verzoend met de aanwezigheid van de Belgen. Na de oorlog, in november 1918, vertrokken de meeste Belgen weer. Als dank voor de gastvrijheid schonken ze de gemeente 2 herdenkingsramen voor het Rotterdamse stadshuis.