De dodendraad

De Eerste Wereldoorlog

Johan woonde in Nederlands-Limburg. Al bijna drie jaar lang had hij zijn familie in België niet meer gezien. In mei 1917 besloot hij dan ook zijn familieleden aan de andere kant van de grens te bezoeken. Om dat te doen, moest hij door de levensgevaarlijke ‘dodendraad’ heen kruipen. Wat zouden zijn familieleden blij zijn met wat koffie, chocolade en tabak! Die producten kon je in België haast niet meer krijgen. ‘s Nachts ging hij naar de grens toe. Hij wikkelde dekens om de draden van de versperring. Plotseling begon het te regenen. Johan zag daardoor niet meer zo goed waar de draden precies waren. Toen hij per ongeluk een draad aanraakte, kwam hij onder stroom te staan. Elektriciteit joeg door zijn lichaam. Hij was op slag dood.

Vluchtelingen

Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was Nederland neutraal oftewel onpartijdig. Hierdoor deden de Nederlanders niet actief mee in het internationale conflict. Hoe anders was dat voor België. Dit land, dat officieel net als Nederland neutraal was, lag op de route naar Frankrijk. Het leger van het Duitse Keizerrijk bezette België bijna volledig ondanks de onpartijdigheid. Belgische burgers maar ook soldaten vluchtten naar het nabij geleden Nederland, omdat ze anders gevangen werden genomen, of midden in een oorlogsgebied moesten wonen. Het dagelijkse leven in België gold als zwaar. Er was onvoldoende voedsel. Al in de eerste weken nadat het Duitse leger België had aangevallen, kwamen er grote groepen Belgische vluchtelingen terecht in Limburgse dorpen en steden zoals Maastricht, Roermond en Weert. Veel Belgen zouden hun voorbeeld volgen. Om dit te voorkomen, en ook om verzet, spionage en smokkel tegen te houden, werd in 1915 langs de hele Belgisch-Nederlandse grens een elektrische draadversperring aangelegd. Die kwam vooral bekend te staan als de dodendraad. Want wie probeerde door de draden heen te kruipen, liep de kans dit te moeten bekopen met de dood. In de oorlogsjaren zijn er ongeveer vijfhonderd mensen op die manier overleden.

Ondervoed

Niet overal in Nederland verliep de opvang van Belgische vluchtelingen even goed. Vaak moesten honderden mensen in korte tijd worden ondergebracht op plekken die daarvoor eigenlijk niet geschikt waren. Verreweg de meeste vluchtelingen konden niet voor zichzelf zorgen. Zij waren afhankelijk van steun van de Nederlandse overheid en plaatselijke hulp. Maar zelfs dat was regelmatig niet voldoende. Als vluchtelingenkind moest je dan gaan bedelen om voedsel. Dit gebeurde bijvoorbeeld in Roermond. Talrijke vluchtelingen raakten ondervoed omdat ze niet genoeg voedingstoffen binnen kregen. De maaltijden bestonden meestal uit koffie, droog brood en waterige soep. Aardappelen, vlees en groenten waren er bijna niet. In 1918 brak bovendien een wereldwijde epidemie (besmettelijke ziekte die zich razendsnel verspreidt) uit: de Spaanse griep. Met name in het najaar en de winter, in de maanden van september tot en met december, stierven in de stad bijna twee keer zoveel mensen als in een normaal jaar.

Keizer Wilhelm

Niet alleen Belgische vluchtelingen staken de Nederlandse grens over. Nadat duidelijk was geworden dat Duitsland de oorlog zou gaan verliezen, besloot de Duitse keizer Wilhelm II (1859-1941) in november 1918 om af te treden. Aangezien hij bang was om terug te keren naar de Duitse hoofdstad Berlijn, ging hij op 10 november naar de grensovergang Withuis in Eijsden. Toen hij zeker wist dat de Nederlandse regering hem niet zou weigeren, nam hij vanuit station Eijsden de trein naar het noorden. Belgische vluchtelingen die hadden gehoord dat de keizer naar Nederland was gevlucht, scholden hem bij station Eijsden uit. Wilhelm zou de rest van zijn leven in Nederland blijven wonen. Al met al zorgde de Eerste Wereldoorlog ervoor dat de meeste inwoners van de destijds nog jonge provincie Limburg het gevoel kregen dat ze nu echt bij Nederland hoorden; dat Nederland hun vaderland was.