De uiterwaarden waren vanaf de bedijking, eind dertiende, begin veertiende eeuw, het gebied waar rijshout groeide en koeien graasden. Vanaf de achttiende eeuw bepaalden steenfabrieken mede het gezicht van het buitendijkse gebied. De topografische kaart van 1903 telt er maar liefst vijftien in dit gebied. Dat beeld is de voorbije drie decennia ingrijpend gewijzigd. Sanering van de baksteenindustrie reduceerde het aantal fabrieken tot drie. Melk- en mestquota waren verantwoordelijk voor een drastische inkrimping van de veestapel en dus minder behoefte aan wei- en hooiland. Veranderde inzichten over natuurbeheer vonden, ook bij sceptische boeren, steeds meer weerklank. Het hoogwater in 1993 en 1995 en de verwachte stijging van de zeespiegel noopten Rijkswaterstaat tot een nieuwe visie op waterbeheer, waarvoor de dienst het plan Ruimte voor de Rivier ontwierp. Rijkswaterstaat, de Dienst Landbouwgronden en Staatsbosbeheer werkten in Doornenburg samen: zij richtten de honderd hectare grote Klompenwaard in als natuurgebied dat tevens dienst kan doen als waterberging. Nevengeulen werden gegraven en voor de Gallowayrunderen en Konikpaarden kwamen er vluchtplaatsen. In Malburgen kreeg de Rijn meer ruimte door in 2001 de voormalige Veerdam af te graven en naar binnen te verleggen. Door de Margarethapolder, tot 1966 Huissens gebied, werd een brede nevengeul gegraven.
De veranderingen in het buitendijkse gebied gaan in een groene richting. Voor het veel grotere binnendijkse gebied ligt dat volkomen anders. Wie de topografische kaart van 1957 met die van 2006 vergelijkt komt tot de conclusie dat het groene gebied van de huidige gemeente Lingewaard dichtgeslibd is met nieuwe woonwijken en industrieterreinen.