De wateren van Nederland
Midden door het lage gebied liepen enkele monden van de Rijn, waarvan er één Flevo werd genoemd en die door een brede geul naar het noorden stroomde en bij het tegenwoordige Vlieland in zee uitmondde. Het breedste gedeelte, gelegen tussen het tegenwoordige Gelderland en Holland, werd het Flevomeer genoemd. Het meer vormde een zoetwaterbekken waarin ook de Vecht en de IJssel uitstroomden.
Veranderende zeespiegel
In de laat-Romeinse tijd, rond 250 na Chr., begon het Noordzeepeil te stijgen. De lage duinwallen werden doorbroken en grotendeels weggespoeld. Zo werd in het westen en in het noorden van ons land een groot waddengebied gevormd met daar achter een landschap van moeras en veen. Rond 500 na Chr. daalde de zeespiegel weer iets, maar het vroegere kleine Flevomeer had zich inmiddels uitgebreid tot het grotere Almere. In het westen bleven in het veenmoeras een aantal grotere en kleine meren over.
Verwoestende stormen
Door de verlaagde waterstand verdroogde de bodem langzaam en zo waren de bewoners van het veengebied begonnen met het afgraven van het veenpakket voor het winnen van turf. Door deze bodemdaling werd het gevaar voor overstromingen extra groot. Tussen 1000 en 1200 werd de Noordzeekust meermalen getroffen door zware stormen die de bewoners van onze streken ertoe brachten om een vorm van primitieve dijkbouw te ontwikkelen. Zo was de storm in 1193 zó hevig dat het water helemaal tot bij de stad Utrecht kwam. Ook later zijn op verschillende plaatsen langs de kust van het Almere, dat inmiddels tot de Zuiderzee was uitgegroeid, grote stukken grond verdwenen.
Een dijk bij Putten
Hertog Reinald III van Gelre wilde de bevolking van Putten en Nijkerk de mogelijkheid bieden om zich op georganiseerde wijze te beschermen tegen de zee. Daarom gaf hij hen in 1356 het recht om hun landen, die bekend stonden als Arkemheen, met een dijk te beschermen. Hij gaf daarbij bepalingen betreffende aanleg, beheer en onderhoud van de dijk.