Groningen Lemmer Stoomboot Maatschappij

IJkpunt 23

Vanaf het begin van de 17e eeuw liep een veelgebruikte goederentransportroute van Groningen via Lemmer naar Amsterdam. Lemmer groeide uit tot een druk transportcentrum voor beurtveren en postwagens. Goederen en vee werden overgeladen, mensen maakten gebruik van de zeeschepen die over de Zuiderzee de verbinding Lemmer- Enkhuizen onderhield. Tussen Groningen en Lemmer verliep de personenreis voornamelijk met de postwagen. Per rit konden zes personen mee. De postwagen reed de route drie keer per week, een reis van achttien uur. Vertrekpunt in Groningen was het Posthuis aan de Grote Markt, waarna de reis via Norg, Veenhuizen en Heerenveen naar Lemmer liep. In enkele plaatsen werd even gestopt om passagiers te laten uit- en instappen, even de benen te strekken en de vier paarden te laten rusten.

Goederenvervoer tussen Groningen en Lemmer ging per zeilschip, een tocht van zo'n 6 à 7 dagen. In 1865 ging de eerste stoomboot op het populaire traject in de vaart, al snel bekend als de 'Lemmerboot'. Het succes van de boot leidde in 1870 tot het oprichten van de Groningen Lemmer Stoomboot Maatschappij. De gebroeders Reint, Jan en Geert Nieveen stonden aan de basis van de oprichting, waarbij verder negen Groningers en één inwoner van Sneek betrokken waren. Tot het gezelschap behoorden een scheepskapitein, een boekhandelaar, een advocaat, een manufacturist en een fabrikant.

Dagelijkse vaardienst
De Groningen Lemmer Stoomboot Maatschappij begon met vier schepen. De snelheid, het comfort en de betrouwbaarheid gingen met sprongen vooruit. Als gevolg daarvan groeide het goederentransport en het aantal reizigers gestaag. In eerste instantie voer de maatschappij alleen tussen Groningen en Lemmer in de zogenoemde Binnen-Maatschappij. De Buiten-Maatschappij voer over de Zuiderzee naar Amsterdam. In 1910 fuseerden beide maatschappijen, waardoor de Groningen Lemmer Stoomboot Maatschappij één van de grootste maatschappijen in het binnenlands beurtvaartvervoer werd. In de jaren dertig had de maatschappij 27 schepen in de vaart en vervoerde zij goederen over de weg met vijf vrachtauto's.
Alle Lemmer boten voerden de Groninger vlag. De schepen vertrokken 's morgens om 5 uur vanaf het hoofdkantoor aan de Eendrachtskade in Groningen. De route ging dwars door het Westerkwartier over het Hoendiep langs Stroobos, verder langs Kootstertil, SchuiIenburg, Bergumerdam, Grouw, Irnsum, Oude Schouw, Sneek, IJlst, Woudsend, Sloten en Lemmer. Op het smalle Kolonelsdiep tussen Stroobos en Bergumerdam kon minder snel gevaren worden dan op andere stukken van het traject. De ingebruikname van het nieuwe Van Starkenborghkanaal, waarvan tussen Stroobos en Noordhornerga gebruik werd gemaakt, was een grote verbetering.

Vanuit Amsterdam vertrok iedere avond om 9 uur een boot naar Lemmer. Reizigers hadden een half uur om over te stappen op de boot naar Groningen. De dagelijkse vaardienst op Sneek, Lemmer, Amsterdam, Zaandam en Rotterdam hield tot 1958 stand. De Stoomboot Maatschappij organiseerde later pleziervaarttochtjes over het IJsselmeer.

Beurtvaart
De landwegen in het Westerkwartier waren tot circa 1850 uitgesleten karrenpaden van klei en zand. Bij slecht weer waren de wegen onbegaanbaar. Vanaf 1830 begon mondjesmaat de aanleg van verharde 'kunstwegen' van macadam (een mix van verschillende soorten steenslag) of grind.

Het Westerkwartier beschikte over een uitstekend netwerk van waterwegen en tot ver in de twintigste eeuw ging het meeste vervoer over water. Elk dorp had wel een haventje waar trekschepen en later beurtschepen af- en aanvoeren. De stad Groningen was met de omliggende dorpen verbonden met vaste trekvaartroutes. Vanuit Groningen liep vanaf het midden van de 17e eeuw een route over het Hoendiep naar het westen en over het Boterdiep naar het noorden. Een regelmatige trekschuitverbinding voer tussen Groningen en Leeuwarden via Stroobos en Dokkum.
Op marktdagen (dinsdag en vrijdag) ging de trekschuit van Oldehove, Feerwerd, Saaksum, Ezinge, Niekerk, Oldekerk en Faan naar Groningen en weer terug. De trekschuit zorgde voor snel en betrouwbaar vervoer, want de snik was niet alleen afhankelijk van de wind. Een paard met een 'snikjong' erop of ernaast, trok de trekschuit met een treklijn voort. In het ruim lagen vrachtgoederen opgeslagen en de passagiers verbleven comfortabel in de roef. De halteplaatsen waren voorzien van beschoeiingen en treden om handig in- en uit te stappen.

Boderijders
Beurtschippers vervoerden alle soorten goederen, ook grotere stukgoederen en land- een tuinbouwproducten. Ze werkten daarbij nauw samen met boderijders, die de goederen vervolgens naar de havens en andere plaatsen van bestemming brachten. Sommigen liepen met een hondenkar, anderen gebruikten paard en wagen. Ook onderhielden boderijders vaste routes tussen de dorpen in het Westerkwartier en de stad Groningen. De boderijders troffen elkaar in de kelders onder de grote panden op de Grote Markt en de Vismarkt. Loopjongens haalden zo'n twee à drie keer per ochtend de bestellingen op die bodes in kistjes met namen van firma's hadden gelegd. In de tussentijd praatten de bodes bij, dronken ze koffie en deden ze boodschappen voor hun klanten in de stad.
Boderijders vervingen in de jaren twintig massaal hun paarden en wagens door vrachtwagens en werkten voortaan sneller, efficiënter en goedkoper. Om de verkeersdrukte op marktdagen in goede banen te leiden, regelde de gemeente Groningen in 1926 vaste standplaatsen voor de boderijders op de beide markten. Vanaf eind jaren dertig verzamelden alle rijders zich aan de Bloemsingel. In 1940 werd dit `bodenterrein' officieel in gebruik genomen, met ruimte voor 463 boderijders, een stalling voor 38 paarden, een kantine (alcoholvrij) en orderkastjes. Aan het eind van de jaren veertig hadden vrachtwagens het goederentransport geheel overgenomen. In 1972 opende op initiatief van honderd samenwerkende kleine vervoerders een nieuw vervoerscentrum aan de Bornholmstraat.