De landbouw in verandering

Van gemengd bedrijf naar zorgboerderij

‘Mijn ouders hadden geen grote boerderij, maar een middelgrote, zes tot zeven hectares’. Aan het woord: Marie Smeets-Peeters uit Herten over het gemengde bedrijf van haar ouders in de jaren 1930. ‘Ze hadden vier tot vijf koeien en een stuk of zes varkens. Ze hadden zo’n veertig tot vijftig kippen. En ze hadden een paard. Een groot Belgisch trekpaard met zo’n dikke kont. Er waren mensen die nog werkten met een os. Op het land werden rogge, gerst, tarwe, haver en voeder- en suikerbieten verbouwd. Van de opbrengst van het land werd het vee gevoerd. Wij hadden geen personeel, want er waren acht meisjes en een jongen om mee te werken. Bovendien was er een ongehuwde tante die veel huishoudelijk werk deed’.

Specialisatie

Het kleine landbouwbedrijf in de jaren 1930 kende nauwelijks specialisatie. Ook al was het aantal mannen werkzaam in de landbouw af aan het nemen, er werd geproduceerd door hele families, in de eerste plaats voor het eigen levensonderhoud [venster 29]. Slechts een beperkt deel van het graan, de suikerbieten, het overschot aan runderen en varkens, melk en eieren, werd verkocht. Tegenwoordig zijn de landbouwbedrijven stukken groter en wordt er volop gewerkt met machines. De opbrengst wordt niet meer overwegend door het eigen gezin gebruikt, of verhandeld onder mensen uit het dorp of in een nabije stad. In plaats daarvan kopen grote bedrijven zoals Friesland-Campina de melk. Hiervan maken ze kaas voor Europa of melkpoeder voor Azië.

Problemen

Aan het einde van de negentiende eeuw kwam de verandering van klein gemengd bedrijf naar gespecialiseerd grootproducent in Limburg in een stroomversnelling. De enorme graanproductie in de Verenigde Staten van Amerika en het goedkope vervoer ervan via spoorwegen en stoomschepen leidden in Europa vanaf 1880 tot serieuze prijsdalingen. De kleine boeren in Noordwest-Europa, ook in Limburg, konden eigenlijk alleen doorgaan door over te stappen van graanteelt op tuinbouw of veeteelt. Of door afscheid te nemen van het boerenbestaan en bijvoorbeeld in industriesteden zoals Maastricht een nieuw bestaan op te bouwen als fabrieksarbeider [venster 34]. Na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was er opnieuw een overaanbod aan landbouwproducten. En tijdens de grote economische crisis van de jaren 1930 daalden de prijzen. Telkens weer probeerden de boeren te overleven. Sommigen specialiseerden zich verder.

Landbouwbeleid

Na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) was het Europese landbouwbeleid gericht op productieverhoging. Dit moest ervoor zorgen dat er geen voedseltekorten meer zouden ontstaan. Het zou ook de overlevingskansen van de boeren groter moeten maken. De Nederlandse regering keek destijds aan tegen economische verschillen in het land. In ‘de Randstad’ was er genoeg bedrijvigheid en een aanzienlijke vraag naar arbeiders. Maar in de agrarische provincies was er weinig industrie. Op de boerderijen was er bovendien ‘verborgen’ werkloosheid. Hier leefden grote gezinnen en werd het werk eigenlijk gedaan met te veel arbeidskrachten. Door massaal kleine industrieterreinen te ontwikkelen, probeerde de regering de druk op de arbeidsmarkt in het westen van het land te verminderen, en tegelijkertijd de overtollige arbeidskrachten in de dorpen werk te bezorgen. Pierre Lardinois (1924-1987) was in die jaren minister van Landbouw (1967-1973) en Europees commissaris voor Landbouw (1973-1976). Investeren, intensiveren (productieverhoging) en samenwerken was zijn motto. Technologische middelen en ruilverkaveling (bijeenvoeging van verspreid grondeigendom van verschillende eigenaren) kwam hij tot in zijn geboortedorp Noorbeek verdedigen. Dat laatste was volgens hem nodig om machines efficiënter te kunnen gebruiken. Ook moedigde hij het gezamenlijk aankopen en gebruiken van landbouwwerktuigen sterk aan, net als coöperaties (samenwerkingsverbanden) voor de inkoop van benodigdheden of voor de verkoop van producten.

Boerenorganisaties

Lardinois eindigde zijn loopbaan als voorzitter van de hoofddirectie van de Rabobank. Die was in 1972 ontstaan uit een fusie van de Boerenleenbank en de Raiffeisenbank. Boeren konden bij zulke coöperatieve (op samenwerking gerichte) banken hun spaargeld laten beheren of er aankloppen voor leningen voor moderniseringen. Samen gingen deze agrariërs grote hoeveelheden zaaigoed en kunstmest inkopen. Ook behaalden ze via coöperatieve veilingen betere prijzen voor eieren en fruit. Melk werd niet langer op de boerderij verwerkt tot boter of kaas. Dat gebeurde voortaan in plaatselijke zuivelfabriekjes. Door fusies is uit die kleinere samenwerkingsverbanden de zuivelgigant Friesland-Campina ontstaan. De in 1919 opgerichte Limburgse Land- en Tuinbouw Bond (LLTB) en diens directe voorloper, de in 1896 gestichte Limburgsche Christelijke Boerenbond, zijn de bekendste organisaties die opkomen voor de gezamenlijke belangen van landbouwers in Limburg. De LLTB doet dat vandaag de dag nog steeds. Ga je eens een kijkje nemen in het historische archief van deze organisatie, dat ligt opgeslagen bij het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg in Maastricht?

De afgelopen tijd

Mede door de ideeën van mensen zoals Lardinois nam het aantal boerenbedrijven in Limburg snel af. De bedrijven die overbleven, of juist ontstonden, groeiden flink in omvang. De productie steeg door de invoering van de modernste technieken. Samen met Noord-Brabant telt Limburg tegenwoordig de meeste grote varkensbedrijven. Al deze veranderingen hebben ook duidelijke nadelen gehad. Om te beginnen werden de varkenshouderij en het houden van legkippen populair, waardoor de prijzen laag bleven. De Europese subsidies voor melk waren bovendien zo succesvol, dat overschotten aan boter en melkpoeder ontstonden, en productiebeperkingen werden ingesteld. Verder produceerden de grote veebedrijven te veel mest en stikstof. De oudere landbouwers, ten slotte, vonden vaak geen opvolgers die het zware werk en de financiële risico’s aandurfden. Maar weer pasten de boeren zich aan. Het is een ontwikkeling waar we in onze tijd middenin zitten. Er komt steeds meer vraag naar biologisch geteelde groenten en fruit, schapenvlees en geitenkaas. De verkleining van de veestapel en luchtreinigers verminderde de uitstoot van stikstof en fijnstof. De klimaatverandering dwingt tot inzet van regeninstallaties. De teelt van druiven en blauwe bessen en het experimenten met gewassen voor de geneesmiddelenindustrie blijken kansrijk. De drukke stedeling kan tot rust komen op de campingboerderij. En bij de zorgboerderij kunnen mensen met een beperking of drugsverslaafden terecht.