Voor de pioniers in Amstelland was het vechten tegen het water. Dacht je net droog te zitten, kwam er een stormvloed opzetten. De schamele dijkjes bleken vaak niet opgewassen tegen zulk watergeweld. Na de verschrikkelijke Sint-Elizabethsvloed van 1421 was de maat vol. De autoriteiten besloten de dijk langs de Zuiderzee op te hogen en te versterken. Het Hoogheemraadschap Zeeburg en Diemerdijk werd in 1437 opgericht om de klus te klaren.
Nu is het uitgesloten, maar voor 1170 kon de pastoor uit Diemen over smalle paadjes door het sompige land wandelen naar zijn parochieleden in Durgerdam. Hier en daar waren planken neergegooid om te voorkomen dat je in de modder zou zakken. In het via het water goed toegankelijke veengebied rond het riviertje de Diem hadden de eerste pioniers een boerderijtje gebouwd. Ze waren komen aanvaren uit Muiden. Door ontginning van het veenland daalde het maaiveld, waardoor de kwetsbaarheid voor wateroverlast toenam. Een stormvloed zette in 1170 het land onder water en het IJ kreeg een bredere opening naar het grote binnenmeer (Almere) dat uitgroeide tot de Zuiderzee. De stormvloed had stukken land tussen de huidige Waddeneilanden weggeslagen, zodat de pioniers bij de Diem nu de getijden van de zee ondervonden.
In het meer landinwaarts gelegen Diemen (nu Oud-Diemen) moesten de bewoners telkens hogere terpen opwerpen tegen het wassende water. Om de overlast tegen te gaan werd bij de monding van de Diem een dam geslagen, de Diemerdam. Diemen was toen al een plaats van betekenis blijkens een oorkonde uit 1226. Daarin delegeerde de bisschop van Utrecht het bestuur en de rechtspraak over Diemen aan Gijsbrecht van Aemstel.
Om het overtollige water uit Amstelland te kunnen lozen, kwam er in de zeedijk een sluis. Dat Ipenslotersluisje lag tussen het Diemermeer en het IJ. Bij dat sluisje aan de dijk ontstond een kleine nederzetting, niet ver van Diemen. De dijk stelde aanvankelijk niet veel voor. Dat gaf niet zolang het binnenmeer (Almere) nog niet was uitgedijd tot Zuiderzee. Maar de Zuiderzee maakte een hogere en steviger waterkering noodzakelijk. Met vereende inspanning lukte het de bewoners van Diemen en omgeving hun Diemerzeedijk op te werpen. Waar dat enigszins kon, volgden de dijkenbouwers de loop van zandbanken voor de kust. De dijk liep van de monding van het IJ naar Muiden. Helaas, bij zware storm begaf deze constructie van palen en klei het nogal eens. Dan moest men met man en macht het gat zien te dichten.
Tegen de Sint-Elizabethsvloed uit 1421 bleek de dijk niet bestand. Het buurtje rond de Ipenslotersluis verdween in de golven. Deze stormvloed was met zo'n kracht aan komen zetten, dat er bij het sluisje zelfs een compleet meer achterbleef, het Nieuwe Diep. Dat was de plek waar de Amstel vermoedelijk ooit een monding had. Het lijkt er namelijk sterk op dat de Amstel zich lang geleden halverwege Ouderkerk en Amsterdam splitste. De ene tak stroomde naar het IJ, de andere ging via het Diemermeer naar het Almere. Als gevolg van de Sint-Elizabethsvloed werd het dorpje Diemen vrijwel gehalveerd.
De dijk moest nog hoger en steviger worden, dat was duidelijk. Gezien de omvang en de betekenis van dat project werd in 1437 een Hoogheemraadschap Zeeburg en Diemerdijk opgericht. De baljuw van Amstelland (vertegenwoordiger van de leenheer) en de schout en schepenen van Diemen waren nu verantwoordelijk voor het onderhoud van deze kustverdediging. De aarden zeedijk kreeg op allerlei punten met eiken palen een versteviging. Het schouwrecht (de controle) van de dijk ging in de zestiende eeuw van Diemen over in handen van de stad Amsterdam. Het bestuur van het hoogheemraadschap zetelde in het imposante Gemeenlandshuis aan de zeedijk. Met goed zicht op de vijand, de Zuiderzee. Ondanks alle voorzorgsmaatregelen bleek de zeedijk geen onneembare barrière, want in de loop van de eeuwen volgden nog verschillende doorbraken.
Ipenslotersluis groeide na de klap van 1421 uit tot een levendige nederzetting. Het sluisje lag aan de doorgaande route van Muiden naar Amsterdam en er stond onder meer een herberg. Rembrandt kwam op de dijk graag tekenen, een dichter als Daniël Willink deed er inspiratie op. Deze zeedijk vormde echter een gemakkelijke entree tot de hoofdstad, zodat verdedigingswerken vereist waren om een vijand tegen te houden. Begin zestiende eeuw werd er een schans bij de Ipenslotersluis opgeworpen om de troepen van hertog Karel van Gelder te weerstaan. Later vochten hier Spaanse troepen tegen de watergeuzen. Iets verderop, bij de Diemerdam, kwam in 1787 een fort. Maar de andere vijand, het water, liet zich niet afschrikken door deze verdedigingswerken. In 1916 brak als gevolg van een springvloed de zeedijk bij Fort Diemerdam. Dat was meteen de laatste overstroming, want in 1932 degradeerde de Afsluitdijk de Zuiderzee tot IJsselmeer.