Geschiedenis Grondwetsherziening
In 1844 heeft de Tweede Kamer om een Grondwetsherziening gevraagd, maar dat weigerde Koning Willem II. Maar sommige wilden echt een verandering. Negen Kamerleden, waarom Thorbecke de leiding had, dienden wetsvoorstellen in om rechtstreekse verkiezing van de Tweede Kamer in te voeren en eisten ministeriële verantwoordelijkheid. De koning en de Eerste kamer weigerde het voorstel. In 1845 ging het wetsvoorstel toch door naar de Tweede Kamer.
In 1847 las de koning uit de troonrede voor dat er een grondwetsherziening aankomt.
De nieuwe grondwet
Door de grondwetsherziening van 1848 was niet langer de Koning de verantwoordelijke, maar werden de ministers dat. Hierdoor kreeg de Tweede Kamer dus meer invloed en werd door een beperkte groep kiezers gekozen.
Op 17 maart 1848 benoemde Koning Willem II een staatscommissie onder leiding van de liberale voorman Thorbecke die de Grondwetsherziening moest voorbereiden. Op 3 november 1848 werd de nieuwe grondwet afgekondigd.
De belangrijkste wijzigingen van de grondwet waren:
- De invoering van de ministriële verantwoordelijkheid: De ministers namen de verantwoordelijkheid van de koning op zich.
- Het Recht van Amendement* werd ingevoerd in de Tweede Kamer.
- Er kwamen meer vrijheden: Vrijheid van meningsuiting, verlening en vergadering, drukpers en onderwijs.
- De kerk mag zijn eigen besluiten nemen. De koning heeft geen inspraak meer.
De Grondwetsherziening van 1848 heeft veel invloed gehad op de parlementaire democratie. Dit komt doordat er nieuwe rechten kwamen. Ook had de koning het niet meer voor het zeggen, waardoor de Kamerleden meer macht kregen, en ze gezamenlijk besluiten konden nemen over wetsvoorstellen.
Recht van Amendement*: Met het recht van Amendement mogen Kamerleden de wetsvoorstellen wijzigen.
- Op de afbeelding hieronder zijn verschillende archiefstukken te zien van de grondwet uit 1848