In prachtig gewaad, voorzien van mijter en staf, schreed bisschop David van Bourgondië (1427-1496) in 1456 van het Kamper Raadhuis naar de Bovenkerk, ter gelegenheid van zijn inhuldiging als landsheer van Overijssel. Deze gang van het bestuurlijke centrum naar het religieuze hart van de IJsselstad symboliseerde de dubbelrol die de Utrechtse bisschop in Overijssel vervulde. Hij was niet alleen kerkelijk leider in dit landsdeel, maar bekleedde er ook de wereldlijke macht. De bisschoppen van Utrecht waren dan ook vaak allesbehalve heiligen. Als wereldlijke leiders deden ze volop mee aan het politieke machtspel. Daarbij schuwden ze geweld niet. Hun kerkelijk gezag werd menigmaal ingezet om vijanden onder druk te zetten of zelfs in de ban te doen. Hoe was de bisschop in deze dubbelrol beland?
Heilige Roomse Rijk
Sinds de onderwerping en kerstening van Noordoost-Nederland door de Frankische keizer Karel de Grote in de 9de eeuw, viel dit gebied in religieus opzicht onder het bisdom Utrecht. Na het uiteenvallen van het Frankische imperium behoorde Nederland tot het Heilige Roomse Rijk. Binnen dit uitgestrekte rijk zagen regionale leenheren kans om steeds meer macht naar zich toe te trekken. In Nederland gold dat met name voor de graven van Holland en Gelre. Zij beschouwden de gebieden die ze in leen hielden van de Duitse keizer geleidelijk als hun eigendom. Om tegenwicht te bieden aan deze regionale machthebbers, verleende de keizer de bisschop van Utrecht, die vanwege het celibaat geen natuurlijke erfopvolger had, politieke zeggenschap over de regio Utrecht (het Nedersticht) en over Overijssel, Drenthe en de stad Groningen en omgeving (het Oversticht).
Vorming grondgebied
Het eerste steunpunt van de bisschop van Utrecht over de IJssel was Vollenhove en omgeving. Bisschop Balderik van Kleef (897-975) verwierf er in 944 het recht om op onder andere elanden te jagen. De toenemende bisschoppelijke greep op dit gebied culmineerde in de bouw van een stenen burcht in 1165, een symbool van zijn militaire macht. Ook Twente kwam rond de millenniumwisseling onder bisschoppelijke invloed. Met de verwerving van Deventer en omgeving in 1046 en de IJsselgouw ofwel Salland in 1086 was het grondgebied van het huidige Overijssel op hoofdlijnen afgebakend. De Overijsselse delen van het Oversticht groeiden in de eeuwen daarna uit tot een min of meer samenhangend geheel. Het afgelegen Drenthe en het handelscentrum Groningen lieten zich weinig aan de Utrechtse kerkvorst gelegen liggen en voeren een eigen koers.
Ridderschap en Steden
De benoeming van de Utrechtse kerkvorst lag aanvankelijk in handen van de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Na het Concordaat van Worms in 1122 bezat de paus dit recht. De hoogste geestelijken in het bisdom droegen een kandidaat voor het bisschopsambt voor. Die geestelijken, veelal van adellijke afkomst, stonden sterk onder invloed van machthebbers als de graven van Holland en Gelre. Een kandidaat-bisschop moest zich diep in de schulden steken en allerlei beloften doen om verkozen te worden. Bovendien was een bisschop bij uitoefening van zijn ambt afhankelijk van financiële ondersteuning door zijn onderdanen. Dat alles verzwakte zijn positie aanzienlijk. De gewesten binnen het Oversticht genoten dan ook een grote mate van autonomie. De bisschop steunde bij zijn bestuur van het latere Overijssel op de Ridderschap en de steden Deventer, Kampen en Zwolle. In de Ridderschap had de adel zitting, die mede optrad als vertegenwoordiger van het platteland. De landsdelen Salland, Twente en Vollenhove hadden elk hun eigen Ridderschap, maar na verloop van tijd trokken deze drie gebieden op als gezamenlijke vertegenwoordiging. Jaarlijks vond er een (meerdaagse) landdag plaats, waarop de bisschop met de vertegenwoordigers van Ridderschap en Steden overlegde en juridische geschillen beslechtte.
Einde bisschoppelijk bestuur
Overijssel ondervond keer op keer de gevolgen van de zwakke militaire positie van de bisschop van Utrecht. Aan het begin van de 16de eeuw voerde het hertogdom Gelre een decennialange strijd tegen de Habsburgse Nederlanden goeddeels op Overijsselse bodem uit. Vanwege de desastreuze gevolgen van deze Gelderse Oorlogen (1502-1543) namen Ridderschap en Steden van Overijssel in 1528 hun toevlucht tot de Habsburgse vorst Karel V (1500-1558) als landsheer. Daarmee kwam na circa 500 jaar een einde aan het bisschoppelijk bestuur in Overijssel.