Stork

Industrialisatie in sneltreinvaart

Tijd van burgers en stoommachines

In 1851 bezocht Charles Theodorus Stork (1822-1895) de eerste Wereldtentoonstelling in Londen. De jonge textielfabrikant uit Oldenzaal vergaapte zich aan de nieuwste machinerieën. Aansluitend bezocht hij de textielstad Manchester en vervolgens diverse fabrieken in Duitsland en Zwitserland. Zijn Europese tour deed hem inzien dat Nederland hopeloos achterliep op industrieel gebied. Hij concludeerde dat de Twentse industrie kansen liet liggen op de wereldmarkt, niet alleen stoommachines moest kopen, maar ook gaan produceren en dat de streek zo snel mogelijk op het spoorwegnet aangesloten diende te worden. In 15 jaar tijd hielp hij al deze ambities te verwezenlijken.

Machinefabriek Gebr. Stork & Co.

Een eerste stap was de oprichting van een ververij voor zijn Oldenzaalse witgoedweverij en een nieuwe door stoom aangedreven bontweverij in Hengelo. Eenvoudige textielproducten maakten plaats voor onder meer kleurrijke sarongs voor de Indische markt. Vervolgens startte Charles in 1858 samen met dorpssmid Jan Meyling en zijn broer Coen (1829-1863) een machinefabriekje in Borne. In 1865 ging deze fabriek verder onder de naam Machinefabriek Gebr. Stork & Co., met Charles' broer Jurriaan Engelbert (1828-1893) en zwager Hendrik Jan Ekker (1830-1896) als medefirmanten. De fabriek ontwikkelde zich tot eerste machinefabriek van betekenis in Oost-Nederland. De onderneming richtte zich niet alleen op de textielindustrie, maar ook op de scheepsbouw en de rietsuikerindustrie.

Spoorwegknooppunt Hengelo

Intussen maakte C.T. Stork zich als geen ander hard voor de ontsluiting van Twente via het spoor. De gebrekkige aanvoer van kolen betekende een grote belemmering voor de mechanisatie van de textielindustrie. De kolen werden grotendeels met paard en wagen uit Duitsland gehaald. In 1858 vormde Stork met zijn collega-fabrikanten Hermannus Philippus Gelderman (1808-1888) en Godfried Salomonson (1838-1911) een comité voor de aanleg van een spoorlijn van Almelo via Hengelo naar het Duitse Salzbergen, een overslagplaats van steenkolen. Met veel moeite bracht het comité 2,1 miljoen gulden bijeen. Tegelijkertijd onderhandelde Stork in Den Haag over de aanleg van een staatsspoorlijn van Zutphen via Hengelo naar Enschede. Beide lijnen kwamen respectievelijk in 1865 en 1866 gereed, weldra gevolgd door andere verbindingen. Hengelo kwam op een knooppunt van spoorwegen te liggen. Stork zelf onderstreepte deze strategische betekenis door zijn machinefabriek uit Borne en zijn witgoedweverij uit Oldenzaal in 1868 naar Hengelo te verplaatsen.

Innovatief en sociaal

Dankzij de verbeterde aan- en afvoermogelijkheden kon Twente zijn industriële achterstand in sneltreinvaart goedmaken. De textielindustrie groeide als nooit tevoren. Machinefabriek Stork werd het icoon van de regionale metaalindustrie, die vooral in Hengelo voet aan de grond kreeg. Stork & Co. stond bekend als een innovatief en sociaal bedrijf. Zo speelde Stork een rol in de startfase van de Hengelosche Electrische en Mechanische Apparaten Fabriek (Heemaf) van de elektriciteitspionier Rento Wolter Hofstede Crull (1863-1938). Voor het personeel richtte Stork onder meer een bedrijfsschool, personeelsvereniging en een van de eerste zieken- en pensioenfondsen van Nederland op. Het bedrijf initieerde ook de bouw van Tuindorp Het Lansink. De onderneming probeerde zo het schaarse technisch personeel aan zich te binden. Door de metaal- en elektrotechnische industrie kreeg Hengelo een ietwat afwijkend imago ten opzichte van de textielsteden in Twente. Stork groeide in de 20ste eeuw uit tot een wereldwijd conglomeraat. De vestiging in Hengelo vormt tegenwoordig een bescheiden schakeltje in een multinationale onderneming.