Omstreeks het midden van de 16de eeuw
trok de doopsgezinde oudste Leenaert Bouwens door de Nederlanden om
zoveel mogelijk mensen voor zijn geloofsovertuiging te winnen.
Gedurende zijn rondreizen zou Bouwens in een periode van dertig
jaar maar liefst 10.000 mensen hebben bekeerd. Tussen 1563 en 1565
deed hij het Land van Vollenhove aan en doopte in Steenwijk zeven,
in Oldemarkt vijf en in Giethoorn eveneens vijf mensen. Het
fundament voor het ontstaan van een aantal doopsgezinde gemeenten
in de regio was hiermee gelegd.
Radicaal
De wederdopers hadden in de eerste helft van de 16de eeuw een
radicaal en gewelddadig karakter. Ze gingen fel tekeer tegen hun
tegenstanders en veroverden in 1534 de Westfaalse stad Munster, die
als het "Nieuwe Jeruzalem" aan hen zou zijn gegeven. Men was ervan
overtuigd dat Christus hier uit de hemel zou neerdalen en het
laatste oordeel zou vellen. Onder anderen een vroegere burgemeester
van Steenwijk, Jan van Batenburg, speelde met zijn volgelingen "de
Batenburgers" hierin een voorname rol. Na een beleg van
ruim 1 jaar heroverde de Munsterse bisschop Frans van Waldeck
de stad en was het gedaan met de gewelddadige wederdopers. Het
echec spoorde de dopers aan hun denkbeelden te veranderen. Onder
aanvoering van Menno Simons werd de beweging in een vreedzame en
pacifistische richting georganiseerd.
Verschillende stromingen
De mennisten, zoals de volgelingen van Simons ook wel werden genoemd, hadden veel aanhangers onder de Friese turfgravers. Toen deze arbeiders naar Noordwest-Overijssel trokken om te werken in de ontginningen, groeide daar het aantal doopsgezinden. Naast Giethoorn, Oldemarkt en Zuidveen, waar de wederdopers uit Steenwijk waren gesitueerd, kende ook Blokzijl een groot aantal dopers. Al vóór 1574 bestond daar een doopsgezinde gemeente en in de 17de eeuw was ze de grootste geloofsgemeenschap in de fortresse. De wederdopers in het Land van Vollenhove waren verdeeld in verschillende stromingen. Zo waren er de meer gematigde Vlamingen in Blokzijl en Giethoorn-zuid en de strengere Danziger Oude Vlamingen in Zuidveen, Oldemarkt, Giethoorn-noord en eveneens Blokzijl. Vanwege hun gerichtheid op een zuivere levenswijze betitelden ze hun godsdienstoefening als vermaning. Dit werd ook de naam voor hun gebouw van samenkomst. Later waren er in Blokzijl ook nog de Waterlanders en de Verenigde Vlamingen, gemeenschappen die elk hun eigen bijeenkomsten hielden.
Sterke economische positie
Hoewel de doopsgezinden in de Republiek officieel niet werden
vervolgd, werden ze wel geacht zich op de achtergrond te houden. Op
een verzoek van de mennisten in Blokzijl in 1631 om hun godsdienst
in vrijheid te mogen uitoefenen antwoordde Ridderschap en Steden
dat de openbare viering van hun geloof weliswaar niet was
toegestaan, maar dat de doopsgezinden zouden worden gedoogd "mits
dat zij zich daarin zullen moeten dragen in alle stilligheid en
moderatie, zonder aanleiding te geven tot schandaal en
ergernissen". Omdat de doopsgezinden geen eed mochten afleggen en
ook geen wapens mochten dragen waren ze veelal uitgesloten van
openbare ambten. In Blokzijl leidde dit in de tweede helft van de
17de eeuw tot een uitzonderlijke situatie. De scheepvaart was de
voornaamste bron van inkomsten, maar het onderhoud en het
toegankelijk houden van de haven legde een zware druk op de
begroting. De leden van de doopsgezinde gemeenschap waren succesvol
in de handel en voerden de grootste en meeste schepen. Ze hadden
dan ook een sterke financiële positie. Toen in 1686 Blokzijl
failliet dreigde te gaan, schoten de doopsgezinden te hulp. In ruil
daarvoor kregen ze een plaats in het bestuur van het Scheepsdiep en
waren zo medeverantwoordelijk voor de financiën. De Staten van
Overijssel gingen alleen met deze constructie akkoord om te
voorkomen dat ze zelf Blokzijl financieel moesten ondersteunen.
Teruggang
Tijdens en na de 18de eeuw liep het
aantal doopsgezinden in de regio sterk terug. In 1744 ging de
doperse gemeente in Oldemarkt ter ziele. De mennisten in Zuidveen
kwamen in 1774 met elkaar in conflict, wat leidde tot een
scheuring. De overgebleven oude gemeente werd wegens een gebrek aan
leden in 1819 opgeheven. Omdat van de nieuwe gemeente inmiddels
veel lidmaten in Steenwijk woonden, werd de kerk in 1848 naar deze
stad verplaatst. Anno 2013 telt deze nog ongeveer 80
gelovigen. In Giethoorn sloten in 1890 de laatste negen leden van
de Noordelijke gemeente zich aan bij de Zuidelijke. Sindsdien
bestaat in het waterdorp één doopsgezinde kerk, die tegenwoordig
met 110 leden de grootste in het Land van Vollenhove is. Ook in
Blokzijl is er nog steeds een doopsgezinde kerk. Het ledental van
de doopsgezinde gemeente liep de afgelopen 200 jaar sterk terug.
Telde de kerk in 1802 nog 170 lidmaten, anno 2013 is er nog een
kleine tiental gelovigen lid. Zij komen thans één keer maand samen
in de vermaning aan de Breestraat.
De dopersen in Blokzijl werkten vruchtbaar samen met de Nederlandse
Hervormde gemeente. Door de vorming van de Protestantse Kerk
in Nederland is daar in 2004 een einde aan gekomen. De gemeenten
van Giethoorn, Steenwijk en Blokzijl trekken als oudste
protestantse stroming in het Land van Vollenhove nu vooral samen
op: zo beheren ze één site en delen ze één predikant.