Toen in 1566 de Beeldenstorm uitbrak, sloeg die ook over naar Overijssel. Uit angst voor plundering richtten de Staten van Overijssel zich tot landvoogdes Margaretha van Parma met het verzoek kerken in te ruimen voor de calvinisten. De stadhouder van Overijssel, Jean de Ligne, graaf van Aremberg, deed alle moeite om de rust te bewaren en uitte daarbij zware dreigementen. Er werd besloten geen godsdienstige vernieuwingen toe te staan.
Oorlogsschulden
In 1568 begon met de Tachtigjarige Oorlog voor Overijssel een periode van kommer en kwel. Door de klappen die het vooral in de eerste helft van de oorlog kreeg te verduren, zakte het af tot één van de armste landgewesten van de Republiek in wording. Zo moest bijvoorbeeld Steenwijk meebetalen aan het onderhoud van de troepen van de Spaanse legeroverste, de hertog van Alva, die naar Groningen onderweg waren. In 1572 werd Steenwijk veroverd door Willem van den Bergh, een zwager van Willem van Oranje, en was de stad genoodzaakt Geuzen toelaten. Een half jaar later werd de stad door de Spanjaarden heroverd, maar de Geuzen lieten Steenwijk wel met een grote schuldenlast achter.
Oorlogsgeweld
Na de Pacificatie van Gent in 1576 braken voor het noordwesten van Overijssel nog slechtere tijden aan. Voor de eigen oorlogvoering eisten de Staten-Generaal steeds hogere bijdragen. Ondertussen maakte het Staatse leger zich schuldig aan grof militair geweld, zodanig dat boeren met steun van de Overijsselse Staten eigen benden gingen vormden om de Staatse troepen te bestrijden. Na het verraad van de graaf van Rennenberg, op 3 maart 1580, werd geheel Overijssel blootgesteld aan een guerrilla die ook deze regio niet onberoerd liet. Het gebied was, samen met Zuidoost-Friesland en Drenthe, front- en bevoorradingsgebied van alle strijdende partijen, met Steenwijk, de sleutel tot het Noorden, als inzet. Het verraad van Rennenberg had een sterke anti-katholieke houding veroorzaakt en gaf de calvinisten nieuwe hoop. Zij hadden zich reeds in de loop van 1578 en 1579 in Steenwijk meester gemaakt van de Gasthuiskerk en Onze-Lieve-Vrouwekerk en deze in een verlate Beeldenstorm van de "Roomse santenkraam" gezuiverd. In de zomer van 1580 breidde de guerrilla van Rennenberg zich van Groningen en Drenthe uit naar Overijssel.
Beleg van Steenwijk
Ernstig was het beleg van Steenwijk van 15 oktober 1580 tot 23 februari 1581. Voordien had de zeer wreed optredende Diederick Sonoy, met een legertje uit het Noorderkwartier van Holland, zich in Blokzijl verschanst, om van daaruit Steenwijk hulp te bieden. De stad wist zich tegen de Spanjaarden te handhaven door het krachtige optreden van Johan van den Kornput en de hulp van ontzettingstroepen in de buurt onder John Norris. Maar al een jaar later (1582) werd Steenwijk, bij afwezigheid van het Staatse garnizoen, dat op plundertocht was, en door verraad vrij gemakkelijk door de Spaanse bevelhebber Jean Baptista de Taxis heroverd.
Contributie
De herovering was een ramp voor de
streek. Herhaaldelijk werden vanuit Steenwijk roof- en
plundertochten in de omgeving ondernomen. Zo betaalden vele
dorpen tussen 1582 en 1592 contributie aan de Spaanse stadhouder
Verdugo. Contributie was een vorm van belasting om de plundering of
het platbranden van hele dorpen af te kopen. De verwoestingen in
dit gebied kunnen overigens niet geheel toegeschreven worden aan de
Spaanse troepen. Op en aan de kusten van de Zuiderzee hielden
Geuzentroepen huis met piraterij en afpersingen. Bovendien hadden
de Staten-Generaal besloten de tactiek van de verschroeide aarde
toe te passen om de Spanjaarden te beletten strooptochten te
ondernemen. Hoewel verwoesting van het platteland een beproefde
krijgsmethode was, zwichtten de Staten-Generaal voor de scherpe
protesten uit Overijssel daartegen. Maar onder de graaf van
Leicester, die van 1585 tot 1587 landvoogd was, werd de order tot
het verwoesten van het platteland opnieuw ingevoerd. Na diens
vertrek werd de buurschap Scheerwolde "geheel ledich" bevonden.
Herstel kon pas intreden nadat stadhouder Maurits als
kapiteingeneraal van het Staatse leger in 1592 de vesting Steenwijk
had ingenomen. Dat gebeurde op aandrang van de Friese stadhouder
Willem Lodewijk, hoewel ook bij die gelegenheid de bevolking van
het omliggende gebied buitensporige schade leed.
Vanaf dat moment was heel het Land van Vollenhove in Staatse
handen. De zeegewesten was er veel aan gelegen om deze regio,
militair-strategisch van belang als verbinding met het Noorden en
economisch van betekenis door zijn turfuitvoer naar Holland, voor
de Opstand te behouden.