Fulnaho

Kerkvorstelijke residentie

Tijd van monniken en ridders

In het balkon van het oude raadhuis is tweemaal het wapen van de stad uitgehouwen met, gespiegeld aan elkaar, een hert als schildhouder. In 944 kreeg de bisschop van Utrecht, Balderik van Kleef, van koning Otto I van het Duitse Rijk het recht bevestigd om in het bos van Fulnaho te jagen. Bij deze schenking worden elanden als te bejagen wild genoemd. Vandaar de keuze voor een hert als schildhouder.

Fulnaho

Fulnaho is de oudste plaatsaanduiding in Overijssel ten noorden van Breklenkamp (Noord-Twente). De naam zou volgens de nieuwste inzichten oorspronkelijk zoveel betekenen als "hoogte aan het Vlie" en daarmee verwant zijn aan "Veluwe". Beide streken lagen vroeger aan het Vliemeer (Romeins: Flevomeer). De benaming Fulnaho zou zich later doorontwikkelen tot Vollenhove.

Jachtrecht

Voor de bisschop was het jachtrecht zijn eerste bevoegdheid als landsheer (wereldlijke gezagsdrager) in het noordwestelijk deel van Overijssel. Dit recht werd zijn vertrekpunt en machtsbasis voor de bestuurs- en rechtsregio die landschap, kwartier en drostambt (Land van) Vollenhove werd genoemd. De jacht maakte vanaf de 11de eeuw plaats voor landbouw, waarna de streek bewoond raakte.

Kasteel

De bouw van een kasteel in 1165 stelde de kerkvorst in staat zijn belangen in de omgeving te verdedigen tegen vijanden van buitenaf en zo nodig tegen agressie van binnenuit zijn kerkvorstendom, het Sticht. Hoewel aanvankelijk bedoeld als militair bolwerk, werd het Vollenhoofse kasteel later de voornaamste en langdurigste bestuurlijke residentie van de kerkvorst in Overijssel. Op deze plek benoemde hij zijn regeringsdienaren, overlegde hij met vertegenwoordigers van het platteland en de steden (Ridderschap en Steden), ontving hij gezanten, sprak hij recht en beleende hij zijn Overstichtse ridders met goederen in ruil voor hun militaire diensten. Uit naam van de kerkvorst bestuurde een drost vanuit het kasteel het Vollenhoofse territorium.

Verblijf

Geregeld streek de kerkvorst met zijn hofhouding en gevolg op de burcht neer. Vanuit de bisschopszetel Utrecht (Nedersticht) was het afgelegen gebiedsdeel Oversticht van overzee betrekkelijk veilig, gerieflijk en snel bereikbaar. Rudolf van Diepholt werd in 1433 tijdens een dergelijk verblijf in Vollenhove tot bisschop gewijd. Hij overleed er ook in 1455. Zijn ingewanden kregen er een graf in het koor van de Sint-Nicolaaskerk.

Een nieuwe landsheer

De Utrechtse bisschoppen wisten hun macht te behouden totdat politieke en militaire zwakheid noodzakelijk maakten in 1528 de landsheerlijke rechten over te dragen aan keizer Karel V. Als keizer van het Duitse Rijk vorderde hij de rechten in heel Overijssel terug die zijn voorgangers in het verleden aan de Utrechtse bisschoppen hadden afgestaan. Daarmee kwam na ruim 350 jaar een einde aan Vollenhove als kerkvorstelijke residentie.

Toen na de Reformatie de heilige Nicolaas van het stadszegel moest verdwijnen, koos de stad een nieuw wapen met het embleem van het oude Sticht: een zilveren kruis op een rood veld als ondergrond. Dit was een dankbare en blijvende herinnering aan de tijd met de bisschop. Alleen op de Voorst (foreest) stond toen het bos, waarmee het allemaal begonnen was, nog overeind. Dit laatste restje ging tegen het einde van de 16de eeuw voor de bijl.