De Vollenhoofse vissers maakten sinds het einde van de 16de eeuw de moeizame overgang van zoet- naar zoutwatervisserij. Met het aflopen van de 18de eeuw verbeterde de situatie: het aantal vissers verdubbelde vanaf 1795 in 60 jaar van 24 naar ruim 50. Dit was bijna een kwart van de werkende bevolking. Na 1850 groeide de visserij explosief en ontwikkelde Vollenhove zich tot de voornaamste vissersplaats aan de Oostwal.
Een slotgracht als binnenhaven
De vissersschepen legden tot 1824 aan op de rede bij de Voorst. Hun vangst voor de vismarkt losten ze aan de steiger daar vlakbij. Omdat de schepen bij slecht weer moeilijk in veiligheid gebracht konden worden, groeide de behoefte aan een binnenhaven die beschutting bood. Die werd aangelegd in de slotgracht rondom het Oldehuis, het oude bisschoppelijke slot. De slotgracht werd daartoe met een kanaaltje met de Zuiderzee verbonden. Toen het aantal vissersschepen zodanig groeide dat uitbreiding van de haven nodig was, werd een deel van het kasteeleiland vergraven en moest het grootste deel van de burcht worden gesloopt.
Groei en bloei van de visserij
Na de ontruiming van Schokland in 1859 kwamen er in Vollenhove enkele tientallen vissersschepen bij. Goede vangsten en grotere opbrengsten uit de visverkoop deden het aantal vissers verder groeien. De actieve rol van enkele reders, die de vis exporteerden naar Duitsland en Frankrijk, leverde een toenemende welvaart op voor een groot deel van de bevolking. Dat was een groeibodem voor de opkomst van een visverwerkende industrie, zoals bokkingrokerij en garnalenpellerij. Deze activiteiten kregen onder meer een plek op het restant van het kasteeleiland. De vis werd vervolgens tot in de verre omtrek verkocht. Deze visventerij gebeurde vaak per hondenkar.
Buitenhaven en scheepswerf
Toen door de groei aan het einde van de 19de eeuw de binnenhaven te klein bleek, werd de toegangsvaart tot de zee als buitenhaven ingericht. Dit loste het gebrek aan ruimte niet op, zodat aan het begin van de 20ste eeuw een nieuwe, grotere buitenhaven werd aangelegd Een deel van de binnenhaven was inmiddels opgeofferd aan een scheepswerf. Vanaf 1900 werd hierop een nieuw scheepstype gebouwd, de Vollenhoofse bol. Dit was een klein, maar snel schip dat geschikt was voor ondiep water. Het werd vooral gebruikt om te vissen op ansjovis. Later werd deze bol ook gebouwd door jachtwerf Huisman, het tegenwoordige Royal Huisman Shipyard.
IJsselmeer en Noordoostpolder
Om de onderlinge concurrentie te bevorderen besloot de
gemeenteraad in 1914 een visafslag op te richten. Door steeds
slechter wordende vangsten ‒ een kortstondige opleving tijdens
de Eerste Wereldoorlog daargelaten ‒en de plannen voor inpoldering
van de Zuiderzee was deze echter geen lang leven beschoren. Dat
gold ook voor de tramspoorweg naar Zwolle, die mede was bedoeld
voor afvoer van de vis naar het achterland, Duitsland en Frankrijk.
In de crisisjaren vertrokken de vissers richting Twente, om werk in
de textielfabrieken te vinden. De achterblijvers bleven nog lange
tijd doorvissen op paling in het steeds zoeter wordende IJsselmeer,
totdat de aanleg van de Noordoostpolder dit vrijwel onmogelijk
maakte.
Vollenhove had de twijfelachtige eer de eerste vissersplaats aan de
Zuiderzee te zijn die zijn aloude zilverkost uit het water verloor.
De herinnering aan de visserij wordt vandaag levend gehouden door
de stichting Het Vollenhoofse Skutien met het in de vaart
houden van een authentieke bol.