De markeverdeling

Grond in particuliere handen

Tijd van burgers en stoommachines (1800-1900)

Rond 1800 werd steeds vaker gepleit voor verdeling van het uitgestrekte gemeenschappelijk grondbezit van de marken. Veel "verlichte" heren zagen de markegenootschappen als grote hinderpalen voor een meer intensief gebruik van deze gronden. Zij hadden echter weinig oog voor de functie van de heidevelden in de toenmalige landbouwpraktijk van de boeren. De boeren gebruikten deze woeste gronden om hun vee te weiden, turf te steken, plaggen te winnen voor bemesting van hun akkers en soms een klein stukje land te ontginnen. De stijging van de grond- en pachtprijzen rond 1840 bracht echter een stroom van verdelingen op gang. Dat was vooral in het belang van de gezeten boeren, die rechten of waardelen bezaten in de marken. De vrijwel rechteloze keuterboeren visten daarbij veelal achter het net. Veel woeste gronden gingen door de verdeling over in private handen. Vooral door verbetering van de waterhuishouding konden die gronden veel productiever worden gemaakt. Grootschalige ontginningen waren echter pas mogelijk met de komst van de kunstmest na 1890.

Verdelingsplan

In 1825 werd op de markevergadering van Den Ham een voorstel gedaan om de laatste overgebleven markegronden te verdelen. Dit werd echter niet goedgekeurd, want de markerichter, baron Van Pallandt (van Eerde), eiste dat de verdeling alleen tussen de gewaarde boeren zou plaatsvinden. De keuters zouden dan het nakijken hebben. In 1843 kwam een nieuw verdelingsplan aan de orde. De keuters werden ook in beperkte mate in de verdeling betrokken. Een grote groep gewaarde boeren ging niet akkoord met het voorstel. Zij dienden samen met een groep ongewaarden een "memorie van aanmerkingen" in, waarin op een zeer scherpe toon de rechtsgeldigheid van het plan werd aangevochten. Zo viel de term "eene administratieve misgeboorte". Men keerde zich met name tegen het artikel waarin stond dat de ongewaarden niet mochten meedoen in de verdeling van het boekweitveen. Het plan werd bestempeld als "een middel om de bevolking der bedelaarskoloniën zoveel mogelijk te doen toenemen". Men vond het begrip "gewaardheid" niet meer van deze tijd. De grond werd planmatig door de heren ingepikt. De commissie was echter in het geheel niet onder de indruk. Het ingediende verhaal zat vol haat, "maar de gewaarden zijn te edelmoedig om enige rancune te tonen". Uiteindelijk keurde de markevergadering op 6 mei 1843 het verdelingsplan goed met eenparigheid van stemmen. Het vormde de basis voor het plan dat in 1849 werd uitgevoerd.

Verspreide bebouwing

Al in de 17de eeuw, dus ruim vóór de opheffing en verdeling van de marke, gingen regelmatig stukjes markegrond over in particuliere handen als beloning voor geleverde diensten. Diverse keuters, boeren zonder vaste rechten in de marke, vonden op vroegere gemeenschappelijke grond een plek voor hun woning en bedrijfje. Zo ontstond buiten het kerkdorp een verspreide bebouwing, met name in Magele (onder meer Nienenhoek en langs de randen van de Mageler Es). Dit proces werd door de markeverdeling versterkt. Met de scheiding van de marke kreeg een aanzienlijke groep landloze arbeiders de kans zich op te werken tot kleine zelfstandige boer. Veel van deze nieuwe keuterboeren vestigden zich op hun pas verworven land. Zo veranderde heidegrond in wei- en bouwland. De markeverdeling zorgde voor verbetering van de infrastructuur en van de ontwatering. Ook was voor het eerst sprake van een min of meer rationele verkaveling.