Tot in de Franse tijd in 1795 kende Nederland uiteenlopende vormen van lokaal bestuur. Met name was er verschil tussen steden met stadsrechten en dorpen. Steden waren min of meer zelfstandig in het aanstellen van bestuurders. Dorpen maakten doorgaans deel uit van een heerlijkheid, waar een heer de dienst uit- maakte. Dorpen met een rechtsbevoegdheid hadden een schepenbank en een schout die de dagelijkse zaken bestierde. Zo had de heerlijkheid Hilvarenbeek een schepenbank die recht sprak in Hilvarenbeek, Riel, Diessen en Middelbeers.
Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) werden naar Frans voorbeeld dorpen en steden gelijkgesteld in een nieuwe bestuursvorm met de naam “gemeente”, vertaling van het Franse woord “commune”. In 1798 werd bepaald dat de gemeentes voornamelijk administratieve eenheden waren, met enkel uitvoerende taken, maar in een nieuwe wet van 1801 werd de zelfstandigheid van de gemeenten erkend en kregen ze de bevoegdheid zelf het plaatselijke bestuur in te richten. Dat vroeg natuurlijk om chaos en willekeur.
In 1806 werd Nederland een koninkrijk onder Lodewijk Napoleon, een broer van keizer Napoleon Bonaparte. Onder zijn bestuur werd de inrichting van het gemeentebestuur centraal vastgelegd en kregen de gemeentes minder bevoegdheden. In 1810 zette keizer Napoleon zijn broer Lodewijk af als koning en kwam Nederland onder direct Frans bestuur. De gemeentes werden gereduceerd tot administratieve eenheden.
Nadat Napoleon in 1815 definitief was verdreven werd het onafhankelijke Koninkrijk der Nederlanden door de grootmachten erkend. Onder de autoritaire koning Willem I werd het onderscheid hersteld tussen de stad met autonome rechten en de gemeentes die deel uitmaakten van een heerlijkheid. De heer benoemde een deel van de gemeenteraad en kon de keuze van de wethouders beïnvloeden. Alle besluiten van stad en gemeente moesten door de regering worden goedgekeurd.
In 1848 werd de door Thorbecke ontworpen Nederlandse grondwet aangenomen. Hierin werd het onderscheid tussen steden en dorpen volledig opgeheven. In 1851 volgde de verdere uitwerking in de Gemeentewet, waarin het gemeentebestuur werd geregeld. Het hoogste orgaan in de gemeente werd de gekozen gemeente- raad. Kiesgerechtigd waren mannen die tenminste 10 gulden belasting betaalden; in Hilvarenbeek waren er dat 121. Het dagelijks bestuur werd gevormd door het college van Burgemeester en Wethouders (B&W). De burgemeester wordt door de koning benoemd, de raad stelt de wethouders aan. Dit raamwerk is tot op heden niet wezenlijk veranderd, behalve dat er nu algemeen kiesrecht is.
De “Naamlijst der dorpen, buurtschappen en gehuchten – Volkstelling 1859”, van na de afscheiding van de zuidelijke Nederlanden, vermeldt:
“Gem. Hilvarenbeek, District Oirschot, Arrondissement Eindhoven bevat met de onderhoorigheden 1944 zielen”, de onderhorigheden zijnde Biest, Breehuis, Dun, Esbeek, Gorp, Rovert, Voort, Vrijthof en Westerwijk. Het Aardrijkskundig woordenboek van Van der Aa voegt daar nog het gehucht Koeverd aan toe, 2 uren gaans ten zuidoosten van Hilvarenbeek en 1 uur ten noorden van Lage Mierden, in de huidige Utrecht.
en:
“Gem. Diessen, District Oirschot, Arrondissement Eindhoven bevat met de onderhoorigheden 894 zielen.”, de onderhorigheden zijnde Baarschot en Haghorst (in de naamlijst der gemeenten foutief vermeld als Staghorst)