Het Linnenweversgildepoortje

Vroege nijverheid

Tijd van regenten en vorsten

Als belangrijke handelsstad kende Kampen van oudsher veel handwerkslieden. Ambachtslieden voorzagen in de behoefte aan voedsel, kleding, schoeisel, gereedschappen of luxevoorwerpen. In de periode vóór 1578 zijn 56 verschillende beroepen getraceerd. De beroepen die betrekking hebben op de eerste levensbehoeften worden al in de oudst bewaard gebleven archiefstukken vermeld: bakker, molenaar, grutter, brouwer en kleermaker.
Andere ambachten waren smid, timmerman, blikslager, boogmaker, kuiper, drager, draaier en scheepsbouwer. De welvaart in de stad deed de vraag naar luxeproducten toenemen, zoals blijkt uit de vermelding van een beurzenmaker, glasblazers, boekdrukkers of schilders. Niet alleen burgers oefenden een ambacht uit, maar ook de bewoners van sommige kloosters was het uitoefenen van een ambacht, zoals weven, onder voorwaarden toegestaan. Zo mochten het klooster Op den Oort te Brunnepe en het Agnietenklooster op de Vloeddijk vijf weefgetouwen hebben. Ook het klooster van de zusters van IJsselmuiden en de Cellezusters beschikten over weefgetouwen.

Gilden

De belangrijkste beroepsgroepen in de stad waren verenigd in gilden. Deze hadden in het algemeen tot doel het vak tegen concurrentie van buiten te beschermen en de gezamenlijke belangen te behartigen, onder meer door het vastleggen van regels in stedelijke keuren en gildebrieven. Ook aspecten van sociale en religieuze aard speelden een rol. Dit kwam tot uiting in gezamenlijke gildemaaltijden, het onderhoud van het eigen gildealtaar en het meelopen in processies en andere plechtigheden. Het oudst bekende Kamper gilde is het Rijnschippersgilde, dat in de 14de eeuw al tot bloei was gekomen. Een prachtige zilveren gildebeker uit 1367 getuigt nog altijd van de rijkdom van deze binnenvaartschippers. Op grond van enkele bepalingen uit "Dat Gulden Boeck" en het "Stadtrecht van Campen" mag voorzichtig geconcludeerd worden dat ook enkele ambachten zich in de 14de eeuw al in gildeverband hadden verenigd. De eerste gildebrieven dateren uit 1419 en 1420. Hierin kwamen onder andere het bestuur van de gilden aan de orde. In 1519 leidde de economische malaise als gevolg van de Gelderse oorlogen en de apathische houding van het stadsbestuur tot een klaagschrift van gilden en burgers aan de landsheer, de bisschop van Utrecht, over het wanbestuur van de raad. Dit leidde onder meer tot een door betrokkenen gewenste modernisering van de reglementering van de gilden.

Lokaal en internationaal

De meeste handwerkslieden werkten in deze periode voor de lokale markt. Zo werd in Kampen op grote schaal bier gebrouwen en verkocht. Enkele producten werden buiten de stad verhandeld, zoals wapens en kanonnen. Van de textielnijverheid mag ook aangenomen worden dat zowel de productie als de handel in 1375 al een zekere omvang had bereikt. De Kamper lakens werden niet alleen verkocht op de lokale markt, maar ook naar elders verscheept, zoals onder meer blijkt uit de vondst van een 15de eeuws lakenloodje uit Kampen in de Deense stad Dragor.

Textielnijverheid

Na een inzinking als gevolg van de oorlogsomstandigheden bloeide de textielnijverheid aan het einde van de 16de eeuw weer op. Het wolweversgilde werd in 1594 heropgericht. Verder trachtte Kampen investeerders te lokken met gunstige vestigings- en belastingvoorwaarden. Men heeft daarmee zeker enig succes gehad. In 1596 vestigde de drapenier Peter Offenberg zich met zijn gezin te Kampen. De hoge verwachting van de door hem op te zetten nieuwe draperie en de daarmee verbonden handelsactiviteit werd niet beschaamd. Naast laken, duffel en linnen kende de stad eind 16de eeuw ook een veel bescheidener productie van bombazijn, saaien en trijp. Het grote succes van dit laatste product, dat vooral binnenshuis werd toegepast, begon met de komst van Abraham Gallé, die in 1694 een zesjarig octrooi verwierf voor de vervaardiging van trijp. Ook een canvasspinnerij, een zijderederij, een drukkerij van linnen en katoenen bontjes en een kantweverij werden in Kampen vanaf 1699 tot en met 1760 opgericht. Rond het midden van de 18de eeuw vormden de wevers met 600 mannen én vrouwen de grootste beroepsgroep van de stad. Nadien zette de neergang van deze sector in. In de 19de eeuw maakten de handwerkers plaats voor gemechaniseerde arbeid, die vooral in Twente opbloeide. Een prachtig aandenken aan het textielverleden van Kampen vormt het poortje dat in 1665 gebouwd werd als entree van het linnenweversgildehuis in het voormalige klooster van de Cellezusters.