In 1940-1945 hebben sommige mensen op de een of andere manier weerstand geboden aan de Duitse bezetter. Er zijn verschillende vormen van verzet: passief tegenover actief; openlijk tegenover ondergronds; gewelddadig tegenover niet-gewelddadig. De meest voorkomende vorm in Nederland was actief, ondergronds, niet-gewelddadig verzet: de illegale pers, hulp aan onderduikers, inlichtingenwerk voor de Nederlandse regering in Londen. Tijdens de oorlog is uiteraard geen ledenbestand van het verzet bijgehouden. Het is daardoor niet zo eenvoudig om over individuele verzetsmensen informatie te vinden.

Al meteen vanaf het begin van de Duitse bezetting kwamen er Nederlanders in verzet tegen de Duitsers. In de eerste jaren van de oorlog had het verzet een bescheiden karakter. Vanaf 1943 nam het duidelijk in omvang toe. In grote lijnen zijn er drie vormen van verzet te onderscheiden: passief verzet, actief niet-gewelddadig verzet en gewelddadig verzet. Tot slot worden enkele bijzondere vormen van verzet genoemd.

Passief verzet

Passief verzet houdt in dat men niet meewerkte aan de door de Duitsers opgelegde maatregelen. Velen leverden bijvoorbeeld hun radio niet in, toen dat werd bevolen. Op Koninginnedag (toen 31 augustus) zetten veel mensen oranje bloemen voor de ramen, hoewel iedere uiting van oranjegezindheid verboden was. Overtreding werd met een boete bestraft.

Actief niet-gewelddadig verzet

Actief niet-gewelddadig verzet was de belangrijkste verzetsvorm. Onmiddellijk na de capitulatie op 14 mei 1940 kwamen de eerste verzetsstrijders in actie. Zij tilden organisaties van de grond die zich bezighielden met spionage. Ze verzamelden inlichtingen over Duitse militaire installaties en gaven die door aan de Nederlandse regering in Londen. Voorbeelden van dit type verzetsgroepen zijn: de Geuzenactie (leider Bernard IJzerdraat), de Stijkelgroep (genoemd naar zijn leider Han Stijkel), de Oranjewacht en de Dienst-Wim. De Sicherheitspolizei wist een aantal van deze groepen in een vroeg stadium op te rollen. Dit kwam doordat men het verzetswerk onvoldoende geheim hield.
Al spoedig was er ook een illegale pers van een zekere omvang. Het vervaardigen en verspreiden van deze kranten was een gevaarlijke onderneming. Voorbeelden van verzetskranten zijn Het Parool, Vrij Nederland, De Waarheid, Je Maintiendrai en Trouw.
De almaar scherper wordende Duitse maatregelen bedreigden steeds meer groepen mensen: joden en anderen werden vervolgd wegens de rassenwetten; mannen die de Arbeitseinsatz wilden ontlopen; geallieerde piloten die uit de lucht waren geschoten.
Al deze mensen hadden hulp nodig in de vorm van onderduikadressen en voedselbonnen. De organisatie die zich hiervoor verdienstelijk maakte was de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, kortweg LO genoemd. Belangrijke leiders van de LO waren mevrouw H.Th. Kuipers-Rietberg (verzetsnaam 'Tante Riek') en dominee F. Slomp ('Frits de Zwerver'). De organisatie, die een protestantse achtergrond had, zorgde voor onderduikadressen, voedselbonnen en valse persoonsbewijzen. Hiervoor was weer de Persoonsbewijzen Centrale (PBC) onmisbaar, want zonder persoonsbewijs kon je geen voedselbonnen krijgen. Van groot belang voor de financiering van het verzet was het Nationaal Steunfonds (NSF).

Gewelddadig verzet

Deze verzetsvorm bleef beperkt van omvang, in ieder geval tot het najaar van 1944. Er was in Nederland immers geen sprake van een frontsituatie, zodat gewapend verzet weinig zinvol was. Toch waren enkele honderden personen bij deze vorm van verzet betrokken. Ze pleegden gewapende overvallen op gevangenissen om verzetsstrijders te bevrijden, of overvielen distributiekantoren om bonkaarten voor onderduikers te bemachtigen. Soms werden gevaarlijke personen geliquideerd. Bekend werd in dit verband Hannie Schaft ('het meisje met het rode haar').
De belangrijkste organisaties die zich met gewelddadig verzet bezighielden waren:

  • de Landelijke Knokploegen (LKP), die over het algemeen nauw samenwerkten met de LO (zie hierboven)
  • de Raad van Verzet (RVV), waarin met name communisten actief waren
  • de Ordedienst (OD), waarin veel oud-officieren actief waren. De OD verschilde in zoverre van de andere organisaties, dat zij primair als doel had om aan het einde van de oorlog een eventueel gezagsvacuüm op te vullen. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog was het namelijk overal in Europa tot revolutiepogingen gekomen. Ook in Nederland leek toen een revolutie ophanden. De OD wilde een dergelijke situatie aan het eind van de Tweede Wereldoorlog voorkomen. De Koningin moest weer veilig op haar troon komen.

In 1944 bereidde men zich voor op de bevrijding van Nederland. De gewapende verzetsgroepen wilden hun hulp aan de geallieerden aanbieden. De LKP, RVV en OD werden in het najaar van 1944 samengevoegd tot de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (de NBS of kortweg BS) en onder commando van Prins Bernhard geplaatst. De BS verleende op bescheiden schaal militaire hulp aan de geallieerden, met name door de inzet van het Regiment Stoottroepen. Na de bevrijding werden leden van de BS ingezet bij de gevangenneming en bewaking van Nederlanders die verdacht werden van collaboratie of oorlogsmisdaden.

Tenslotte waren er na de capitulatie Nederlandse burgers die zich wilden inzetten voor de bevrijding van ons land door zich aan te sluiten bij militaire eenheden, die met name in Engeland werden gevormd. Zij heetten Engelandvaarders. De reis naar Engeland was moeilijk, zowel over land via Frankrijk en Spanje, als rechtstreeks met een zeilboot of vissersschip over de Noordzee. De bekendste Engelandvaarder is Erik Hazelhoff Roelfzema, die als soldaat van Oranje bekend werd door de verfilming van zijn daden.