Vesting aan de Lek
Na het verlies van de Nederlandse positie aan de Zouweboezem in november 1672 had veldmaarschalk Paulus Wirtz opdracht gegeven een nieuw verdedigingswerk te bouwen langs de dijk bij Langerak, dicht bij Nieuwpoort. Het stadsbestuur had geen vertrouwen in deze post, en richtte zich tot stadhouder Willem III met het verzoek de versterkingen aan de Lekdijk te verbeteren. Tegelijk stuurde het een brief aan Dordrecht, in de hoop dat de steun van deze machtige stad hun verzoek kracht bij zou zetten. De brieven hadden het gewenste effect. Het aantal militairen in Nieuwpoort werd flink verhoogd tot ruim 800 in mei 1673.
Protest
Stadhouder Willem III zag nog een tweede mogelijkheid. Hij vond het noodzakelijk om Nieuwpoort ‘te fortificeren ende met behoorlijcke wercken van defentie te sluijten’. Ofwel, Nieuwpoort moest worden veranderd in een vestingstad. De Staten van Holland waren het daarmee eens, en in juni 1673 werd opdracht gegeven om met het werk te beginnen. Dit leidde in Nieuwpoort tot protest.
Om de vesting de gewenste vorm te geven zou bijna een derde van de huizen moeten worden afgebroken, en bovendien zou er nog maar één toegangsweg naar de stad zijn. Voor het stadsbestuur was dat onbespreekbaar. Nieuwpoort was weliswaar verarmd door de oorlog, maar zou ‘totaliter geruineert’ worden als de plannen niet zouden worden gewijzigd.
De plannen werden inderdaad niet gewijzigd, maar ook niet uitgevoerd. Het vertrek van de Fransen in november 1673 had de oorlogsdreiging weggenomen en voor dure vestingwerken was geen belangstelling meer.
Voltooiing
Bijna twintig jaar later constateerde men dat de nooit afgemaakte verdedigingswerken van Nieuwpoort er ‘desolaet ende vervallen’ bij lagen. Nederland was toen opnieuw in oorlog met Frankrijk, waardoor er weer geld beschikbaar was. Tussen 1690 en 1701 werd de vesting Nieuwpoort voltooid. In deze periode werden ook de inundatiesluis (1696) en het nieuwe stadhuis (1697) gebouwd.