Een Hollandse verdediging
Het was niet vanaf het begin van de oorlog in 1672 de bedoeling om alleen Holland te verdedigen. Er werden eerst ook pogingen gedaan om de hele Republiek der Verenigde Nederlanden te beschermen, bijvoorbeeld vanuit Maastricht en langs de Gelderse IJssel. Deze pogingen mislukten echter. Grote delen van Gelderland, Overijssel en Utrecht werden in korte tijd door de Fransen bezet.
In Holland, Friesland en Groningen lukte het wel om de provincies ontoegankelijk te maken. Dat deed men door polders onder water te zetten met inundaties (kunstmatige overstromingen). In Holland werden versterkte steden (vestingen) langs de provinciegrenzen met Utrecht, Gelderland en Brabant door deze natte polders met elkaar verbonden. Samen vormden de vestingsteden, de natte polders en de militaire forten de Oude Hollandse Waterlinie.
Toegangswegen
De hoge dijken en rivieren bleven na het onder water zetten van de polders de enige toegangswegen naar Holland. De dijken waren zo smal dat ze met weinig Hollandse soldaten konden worden verdedigd. Op de rivieren werden zwaar bewapende boten geplaatst, en de smallere waterwegen werden onbegaanbaar gemaakt door lange palen in de bodem te slaan of boten expres te laten zinken.
De natte polders vormden een onneembare hindernis voor paarden, karren en ook voor Franse soldaten. Omdat het water meestal een halve meter of hoger in de polders stond werden de sloten tussen de weilanden onzichtbaar en was het doorwaden van de inundaties niet mogelijk.