Standerdkorenmolen De Eendragt bij Ballum

 

De oudste molen van Ameland is de standerdkorenmolen De Eendragt. Die stond tussen Ballum en Hollum waar de Looweg de Griemiddelweg kruist. Deze molen moet al voor 1585 zijn gebouwd, want een jaar later verleende Sicco van Cammingha octrooi aan molenaar Pieter Everts uit Leeuwarden. Hij kreeg het maalrecht voor het gehele eiland en het was voor andere bewoners verboden om zelf granen te malen of meel vanuit andere provincies in te voeren op Ameland. Ook was het voor alle 'onderdaenen' verboden om graanmolens of andere handmolens te bouwen of maalwerktuigen voor eigen gebruik voorhanden te hebben. De akte was opgemaakt op het slot in Ballum.

De in het octrooi opgenomen bepalingen leidden tot vele conflicten. Vaak werd het octrooirecht overtreden of werd er door de molenaars misbruik gemaakt van de aan hen verleende rechten. 

In 1698 klaagde de meester-gortmaker Cornelis Lieuwes uit Hollum bij de Heer van Ameland over het functioneren van de molen van Ballum. Hij moest het weit, gelet op het octrooi uit 1596, daar laten breken, maar de opbrengst was veel lager dan op zijn eigen rosmolen.

In 1711 diende Pyter Wiegels een verzoekschrift in om bij Hollum een rogge- of peldegarstmolen te mogen bouwen voor de burgers van Hollum. Op advies van het gerecht van Ameland werd niet aan dat verzoek voldaan omdat het bouwen van zo'n molen ten koste zou gaan van de andere molens op het eiland. De Eendragt maalde voor Hollum en Ballum, Nes had sinds 1629 ook een molen.

In 1724 werd de molen verkocht aan Jeltje Wouters. Prinses Maria Louise verleende voor het leven octrooi aan niet alleen de aanvraagster, maar ook aan haar kinderen. Jeltje en haar in 1720 overleden man Foppe Andries hadden acht kinderen, die later allemaal de familie Molenaar zouden voeren. De Ballumer molen zou 120 jaar tot aan 1842 in eigendom van de familie blijven en molenaarske Jeltje Wouters wordt dan ook als de stammoeder van de familie Molenaar op Ameland gezien.

Ook Jeltje Wouters werd regelmatig bedreigd in de rechten van het aan haar verleende octrooi. Uiteindelijk verloor ze het alleenrecht. Uit 1732 is een ordonnantie van de Heer van Ameland bewaard gebleven waarin aan de bakkers en ingezetenen van Ameland toegestaan hun granen bij de molen van hun eigen keuze te laten maken. 

Na 1732 nam Wouter Foppes, zoon van Foppe Andries en Jeltje Wouters, de molen over. Hij werd in 1777 opgevolgd door zijn oomzegger Cornelius Jacobs Molenaar. Hij was eigenaar en molenaar van De Eendragt in de Franse periode. Met de Franse soldaten kwamen nieuwe regels en wetten, waaraan Cornelius niet wilde voldoen. Nadat de Franse bezetters in 1813 waren verdreven werd Ameland een onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden en moesten accijns betaald worden voor het malen van graan.

Na het overlijden van Cornelius kwam de molen in handen van zijn zoons Cornelis en Jacob. Zij verwaarloosden de molen en lieten hun bedrijf verlopen. Graan dat gemalen werd voor dierlijke consumptie moest worden vermengd met zand, Douwe vond dat onzinnig en kwam regelmatig in conflict met de overheid en douane, maar ook met boeren. Die vonden dat de molenaar weinig aanwezig was zodat men niet geregeld graan kon laten malen. 

Nadat de molen bij Nes in 1834 was omgewaaid kreeg Willem Hendriks de Boer toestemming om een nieuwe molen in Hollum te mogen oprichten. De familie Molenaar tekende met succes bezwaar aan. Maar het wachten van De Boer werd beloond. Enige jaren later was de molen van Ballum al zo bouwvallig dat hij dreigde om te waaien. Toen de grietman erachter kwam dat de patentgelden van 30 gulden, welke jaarlijks aan de grietenij betaald moesten worden, al sinds vele jaren niet meer waren afgedragen door Douwe Cornelis Molenaar was het pleit gauw beslecht. In 1841 werd de molen verkocht aan Willem Hendriks de Boer en Job Dirks Visser. De Eendragt werd afgebroken en onderdelen werden gebruikt voor de nieuwe koren- en pelmolen in Hollum.

Bron: boek 'Windscheppen op Ameland'