Wie in Holwerd, met laagwater, op de pier staat en in noordelijke richting kijkt ziet de restanten van de dam naar Ameland. De Holwerder pier zelf is gebouwd op restanten van deze dam die bij het Amelander veerhuis begon. In de diverse uitgaven van de Bosatlassen staat deze dam vermeld op de kaart van Friesland, de eerste in 1877. In de recente Bosatlas van Friesland is zelfs aan deze dam een artikel gewijd, compleet met twee kaarten van de mogelijke vijf dijktracés (‘rigtingen’) en hoe de zaak er uit zou zien na de drooglegging.
De eerste plannen voor de droogmaking van de Zuiderzee en de Waddenzee zijn uit 1667 van Henderick Stevin, de zoon van Simon Stevin, maar met de toenmalige middelen was dat onmogelijk. Worp van Peijma, boer uit Ternaard, komt in 1846 met een plan om een dam naar Ameland aan te leggen. Hij heeft de commissaris van de koning Willem II, baron Pico Diderik van Sytsema, mee in zijn plannen maar hij overlijdt in 1848 waarna het project niet van de grond komt. In 1848 komt er een concreter plan van Kloppenburg en Faddegon om grote gedeelten van de Zuiderzee en Waddenzee droog te maken. In 1849 lanceert Ing. B.P.G. van Diggelen een rigoureuzer plan voor de Zuiderzee en Waddenzee. Realisatie van dit plan zou 550.000 hectare nieuw land opleveren en 326 miljoen gulden kosten (omgerekend naar de huidige dag een kleine 3 miljard euro). In 1850 publiceren Posthumus en Klaasesz de plannen van Worp van Peijma: “Verslag over de aansluiting van Ameland aan den Vrieschen Wal en de opslijking van het Wad”. Dit doen zij zonder medewerking van de Provincie en de regering. Dat het onderwerp leefde onder de bevolking van Noord-Friesland blijkt wel uit het dichterlijke verhaal “De togt naar Ameland” van H. van Berkum, predikant te Stiens. Een gedeelte uit dat gedicht uit 1850:
“Weldra, – o dat het waarheid blijk’, – “
Zal Nederland, door dam en dijk,
Het eiland aan zijn kust verbinden.
Dra ruischt een zee van goudgeel graan,
Waar nu nog hoog de golven staan,
Een speelbal van de woeste winden.
Worp van Peijma uit Ternaard komt in 1846 met een plan om een dam naar Ameland aan te leggen
Jhr. Mr. P.J.W. Teding van Berkhout
Degene die wél zijn plannen voor een dam naar Ameland van de grond kreeg was Jhr. Mr. P.J.W. Teding van Berkhout (1825-1895). In 1867 geeft Van Berkhout “De landaanwinning op de Friesche Wadden” uit. Hij spreekt van “hare noodzakelijkheid, uitvoerbaarheid en voordelen, beschouwd en toegelicht”. In deze uitgave wordt de brochure van Worp van Peijma regelmatig aangehaald.
Van Berkhout was een man met dadendrang. Dit blijk onder andere uit het feit dat hij op 30 jarige leeftijd een boekje publiceert over de hervorming van het belastingstelsel. Ook was hij werkzaam in de advocatuur en geldschieter bij de oprichting van een steenfabriek en zorgde hij voor de voortzetting van de Deventer tapijtfabriek. Verder was hij actief als commissaris van de Rijn-IJssel Stoomboot Maatschappij en was hij agent van de Haarlemse Brandverzekering.
In 1869 krijgt Van Berkhout bij Koninklijk Besluit de concessie voor de landaanwinning van de regering en in 1870 richt hij, met Koninklijke Goedkeuring, de N.V. Maatschappij tot Landaanwinning op de Friese Wadden op. Na moeizame onderhandelingen met de regering (Thorbecke) steken het Rijk en de Provincie elk 200.000 gulden in de onderneming. Gedurende de zomers van 1871 tot 1878 wordt er aan de dam gewerkt door 55 arbeiders. De totale kosten van de aanleg zijn Hfl. 770.000, wat nu overeen zou komen met € 16.600.000.
Mr. S.C.J.W. van Mussenbroek bezoekt in 1877 de Friese Wadden en daarvan wordt in 1878 een reisverslag uitgegeven. “Thans, in 1877, staan wij bijna aan het eind van het eerste, meest gewichtige doch ook zwaarste en gevaarvolste tijdvak van het werk. Wij zien den verbreedingsdam, het uitgangspunt van het geheele werk, bijna voltooid. En daar ligt de dam, eene onafgebroken massa rijswerk gevestigd op zinkstukken, verankerd met piketplaten en vlechtwerk, geballast met basalt steen…”.
Wadden Piet
In 1881 en 1882 wordt de dam door zware stormen ernstig beschadigd en de gewonnen aanslibbing weggevaagd. In 1887 wordt de financiële steun van de regering voor het project in de Tweede Kamer met 20 tegen 30 stemmen weggestemd. Een tweede brochure van Van Berkhout, die in dat zelfde jaar wordt uitgegeven, haalt niets uit. Tot overmaat van ramp brengt ir. Cornelis Lely, als chef van het technisch onderzoek der Zuiderzee Vereniging, in 1888 ook nog een negatief advies uit over het project: de aanslibbing zou te lang duren. Lely is negatief over de kosten/baten van het totaal: “Uit financieel oogpunt is het verbeteren van den bestaanden dam niet raadzaam”.
Ook de ingenieurs van Rijks Waterstaat waren van mening dat de dam minstens drie meter boven volzee (is nu NAP +0.88) moest uitsteken om “bestaansrecht” te hebben. In verband met de kosten deelde Van Berkhout die mening niet. Lely zal in 1897, bij zijn eigen grondonderzoek in de Waddenzee, toegeven dat de grond in de buurt van de dam verbeterd is ten opzichte van de monsters van 1879.
Van Berkhout was een zeer vermogende man maar zijn project zou uitlopen op een, voor hem, financiële ramp. In 1903 wordt de N.V. van Teding van Berkhout geliquideerd.
Samen met zijn personeel heeft Teding Van Berkhout een groot gedeelte van zijn leven doorgebracht in houten keten onder Buren-Ameland in de buurt van de dam, hetgeen hem binnen zijn familie de bijnaam ‘Wadden Piet’ bezorgde. De Buure Grie was toen nog een kwelderlandschap, de zeedijk werd pas aangelegd in 1929-1930.
“In de strenge winter van 1929 ging mijn vader met de fiets bij de Berkhoutdam langs naar Holwerd om naar familie te gaan in.” (Ids Polet, februari 2010).
De stelselmatige afname van deze kwelders was ook een reden voor de aan/opslibbing projecten zowel voor de Eilanden als voor de Friese Kust en later de bedijking. Voor Van Berkhout was de stroomleidam (Bochtsdam) in de Ballumerbocht het voorbeeld voor opslibbing. Deze dam werd in 1846-1847 aangelegd om te voorkomen dat Ameland in tweeën gedeeld zou worden en sloot de Balg af. Op een van zijn kaartjes staat dit aangegeven als ‘aangeslibde geul de Balg’.
Deze kaart uit 1877 (boven) toont mogelijke dijktracés met het resultaat na de drooglegging (onder).
Over Abt
Bij de aanleg van de nieuwe zeedijk op Ameland in de zeventig/tachtiger jaren kwam alle bedekkingsklei uit die voormalige Balg, beter bekend als het Ossegat. Voor van Peijma was een strekdam bij Wierum de aanleiding om zich te verdiepen in het opslibbing proces. Het stroompatroon van de Waddenzee was anders dan nu want de Afsluitdijk (1927-1932) bestond nog niet. Op de kaart van 1852 in de verbeterde uitgave van 1859 zien we de diepe geulen op het Abt en het Friese Wad. Van Berkhout haalt in zijn brochure ing. B.P.G. van Diggelen aan: “De vloedstroom, welke door het zeegat tusschen Vlieland en Terschelling binnenvalt, loopt door het vaarwater den Abt tot omstreeks den Zwarten Haan, en trekt, hoofdzakelijk de Friesche kust volgend, gedeeltelijk met de tusschen Teschelling en Ameland binnenkomende watermassa de Wadden op, om ter plaatse als boven gezegd is, te stuiten tegen het getij dat om de oostzijde van Ameland door het Friesche Gat invalt, en aan dezen kant in tegengestelde rigting werkt”. In die tijd bestond het Terschellinger wantij niet onder de Friese kust zoals nu. Oude Amelander beurtschippers, zoals de Bruintjes, vertelden dat in hun “jonge tied” ze met het begin vloed gewoon tot aan de Abt voeren en met een klein beetje water al “over Abt gingen”, het vaarwater van de Zwarte Haan in richting Ameland.
Door de aanleg van de Afsluitdijk veranderde het Wad totaal en ontstond langzamerhand het huidige Terschellinger wantij en schoof het Amelander wantij op in oostelijke richting.
Kan dat uit? Ja, dat kan uit!
Naast al deze werkzaamheden en plannen was de Staat ook bezig met de plannen voor afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee, Waddenzee en de Lauwerszee. Stieltjes ontwierp een plan met een afsluitdijk Enkhuizen via Urk naar Kampen (1870). Leemans verbetert, met een goedkoper plan, het plan Stieltjes met een afsluitdijk Enkhuizen – Kampen (1877). Age Buma komt vervolgens met een idee om vanaf de Amelander dam alles af te sluiten in westelijke richting met randmeren achter de eilanden en een IJssel die weer bij Texel in de Noordzee uitmondt (1883). Buma, een van de mede-oprichters van Zuiderzeevereniging
Lely, komt zelf met iets wat lijkt op de huidige situatie van het IJsselmeer (1891). Alle plannen worden door de Staat afgehouden omdat ze te duur zijn. In 1890 wordt het “Verslag over het nader bodemonderzoek der Friesche Wadden in den zomer van 1889 verricht” gepubliceerd door Cornelis Lely.
In dit onderzoek geeft Lely toe dat de kwaliteit van de grond rond de dam van Van Berkhout is verbeterd. In 1891 worden de resultaten van het onderzoek omtrent de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee, de Wadden en de Lauwerszee 1889 & 1890 over de ‘terreinwerkzaamheden’ (grondboringen, stroommeting en ‘diverse metingen’) gepubliceerd. Ook weer door Lely. In 1897 volgen weer verdere grondonderzoeken onder Lely.
Als hoofd referentiepunt voor het grondonderzoek wordt de Nieuwe Ruigezandsterpolder gebruikt. Deze polder is ontstaan in 1876 door een dijk aan te leggen tussen Zoutkamp en de Nittershoek. Andere polders zoals, de Anna Paulownapolder, Waard-Nieuwlandpolder op Wieringen en de Bildtpollen worden ook als referentie gebruikt.
“De polder behoort aan de gemeente Groningen en wordt publiek verhuurd. Voor 1876 verkeerden de gronden van dien polder in den zelfden toestand als thans de Waddengronden; namelijk evenals deze werden die dagelijks door het zeewater overstroomd. Ook de vorming heeft op dezelfde wijze plaats gehad en daar de polder in de onmiddellijke nabijheid der Friesche Wadden is gelegen mag men verwachten, dat de vruchtbaarheid der verschillende soorten van de in te dijken gronden gelijk zal zijn aan die der gelijksoortige gronden in dien polder. Evenzeer kan uit dien polder enigermate worden afgeleid, welke gronden van de onderworpen indijking korten tijd en welke langere tijd zonder bemesting bebouwd zullen kunnen worden, omdat de bedijking van dien polder slechts dertien jaar geleden heeft plaats gehad en daarin zoowel gronden voorkomen die nog geen behoefte aan bemesting hebben, als gronden die daaraan al behoefte beginnen te verkrijgen en gronden, die gekalverd worden.”
(Op Google Earth is deze oude polder goed te zien met aan de noordkant nog de schaduwen van de rijswerken van de latere landaanwinning in de Lauwerszee).
De analyse van de grondmonsters werden gedaan door professor Mayer, directeur van het proefstation der Landbouw Hogeschool te Wageningen. Mayer stelt dat nieuwe volledige scheikundige onderzoekingen niet nodig geacht werden, omdat deze in 1879 reeds op verzoek der ‘Maatschappij tot Landaanwinning’ (Teding van Berkhout) aan twee typische uit verschillende monsters gemengde grondsoorten waren verricht, waarop bij deze onderzoekingen weer verwezen kan worden. Kort door de bocht: drooglegging kost zoveel meter dijk waardoor zoveel hectare grond ontstaat en wat per grondsoort verschillende producten en pacht oplevert... Kan dat uit? Ja, dat kan uit, alleen is de investering astronomisch en doen we het niet!
Grote zoetwaterbuffer
In 1904 komt een rapport uit onder de naam ‘Lauwerszeeverslag 1904’. Men wil de boezems van Friesland en Groningen laten lozen op een afgesloten Lauwerszee. Dit naar aanleiding van de overstromingen in 1894 van de boezemlanden in Friesland zelf. Men ging zelfs zover om twee varianten naar voren te brengen: een gemeenschappelijke en een gescheiden boezem in verband met de verschillende boezempeilen per provincie (een noord/zuid-dijk dwars door het Lauwersmeer heen, waarbij Friesland aan de westkant zou lozen en Groningen aan de oostkant). Om de zaak compleet te maken werd er ook nog een dijk geprojecteerd vanaf Peasens naar de westkant van Schiermonnikoog. De oostelijke bedijking begon midden op het eiland en liep met een grote boog naar de Groninger kust ten noordoosten van Hornhuizen (Negenboerenpolder). Het geheel was voorzien van spui- en schutsluizen. Zoutkamp zou een groot stoomgemaal krijgen en Dokkumer Nieuwe Zijlen zou worden gemoderniseerd. Ook deze plannen gingen de ijskast in omdat de financiële kosten enorm waren.
In 1921 probeert oud dijkgraaf Draisma de Vries van het waterschap “Vijf delen Binnendijks” de drooglegging van het Wad onder Ameland en Schiermonnikoog weer nieuw leven in te blazen. Een van de redenen is de grote droogte die de noordelijke provincies in 1921 treft. Draisma de Vries wil een grote zoetwaterbuffer, nieuw land en vooral de verzilting tegengaan. Hij licht zijn plannen in 1921 toe in de brochure ‘De Wadden Polders’. In dat jaar publiceert hij ook nog een pittig naschrift ten aanzien van zijn critici.
In 1921 wordt weer gesproken over de drooglegging van het Wad onder Ameland en Schiermonnikoog.
Westontwerp Zuiderzeewerken aangenomen
Jarenlang gebeurt er eigenlijk niets. Commissies en verenigingen worden in het leven geroepen, nieuwe plannen worden gemaakt om vervolgens weer iemand te benoemen die het plan van zijn voorganger goedkoper moet uitvoeren. Dan komt de Zuiderzeevloed in 1916. Vóór 14 januari 1916 had het al enkele dagen gestormd. Maar op die dag wakkerde de storm aan tot ruim 100 km/u. In normale omstandigheden zou dit niet direct aanleiding zijn tot bezorgdheid, maar doordat het water in de Zuiderzee door de storm in de voorafgaande dagen al een hoog peil had bereikt, ontstonden overstromingen. Op veel plaatsen klotste het water over dijken, die van binnenuit werden beschadigd en vervolgens niet meer bestand waren tegen de druk van het water uit de Zuiderzee. De dijk, die ten westen van het toenmalig eiland Marken lag, werd over een lengte van anderhalve kilometer weggeslagen. Ook bij Edam brak een dijk door. Het hele gebied rond Edam, Purmerend, Broek in Waterland en Durgerdam stond volledig blank. Ook bij de Anna Paulownapolder braken de dijken door. Getroffen werd ook de benedengedeelte van de Gelderse Vallei en de streek tussen Eemnes, Spakenburg en Bunschoten. Het water stond zelfs in de straten van Amersfoort. Naast zestien dodelijke slachtoffers had de ramp vooral materiële schade tot gevolg. De ramp was directe aanleiding dat de besluitvorming over de afsluiting van de Zuiderzee versneld werd genomen. Niet iedereen was het trouwens eens met de afsluiting van de Zuiderzee. De Groningse herenboer Mansholt vond de afsluiting een onzinnige en gevaarlijke zaak die nieuwe rampen zou veroorzaken, want waar moest al dat vloedwater van de Zuiderzee naar toe…? Het plan tot afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee was afkomstig van Ir. Cornelis Lely. Op aandringen van Lely, die een aantal keren Minister van Waterstaat was, deelde koningin Wilhelmina in de troonrede van 1913 mede dat de tijd gekomen was om de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee te ondernemen.
De eerste wereldoorlog gooide echter roet in het eten, maar op 13 juni 1918 werd het wetsontwerp om de Zuiderzee droog te maken aangenomen. Op 28 mei 1932 was de Afsluitdijk klaar en kon een begin worden gemaakt met de inpoldering.
Wat inpoldering betreft verdwijnen de Wadden uit beeld: al het geld verdween in de Zuiderzeewerken. In de loop der tijd zijn er nog diverse plannen voor de Waddenzee. Een van de meest aparte is de studie/nota “Nederland’s Boschprovincie” van E.C. Abendanon van 1947 (gepubliceerd in 1953) “betreffende de schepping eener groote nationale boschreserve op de daartoe droog te leggen gronden van de Waddenzee en de Lauwerszee alsmede van andere huidige waterbekkens". De geplande bossen moesten in de cellulosebehoefte voorzien in verband met de productie van bacceliet (bakeliet), de voorloper van plastiek en andere kunststoffen.
Met dank aan Henk Zuur en Gert Jan Verbeek, kapitein m.s. “Oerd”
Bronnen: naast verschillende brochures en publicaties ook diverse internetbronnen, met name het “het Nieuwe Land”.
© WPDetails