De essentie van deze les is de Duitse bezetting van Nederland. Aanvankelijk leek het leven nog vrij normaal, later werd de sfeer grimmiger. Jonge mannen moesten gaan werken in
Duitsland, als ze niet wilden doken ze onder. Er kwam een tekort aan allerlei producten en er werden distributiebonnen gebruikt om eten, kleding en andere zaken te verdelen. In West-Nederland volgde in 1944-1945 een hongerwinter. Zo’n twintigduizend mensen gingen daar dood van de honger
Ted Musaph, een jong meisje in de oorlog. Zij dook onder, haar ouders niet. Zij dachten dat het allemaal wel met een sisser zou aflopen en meldden zich voor het transport. Ze dachten dat niet-melden gevaarlijker was. Pubermeisje Ted verstopte zich en dook onder
Wim van Gameren is een klein jongetje. Zijn ouders kregen Duitse soldaten ingekwartierd. Hun huis stond dichtbij het hoofdkwartier van de Duitsers. Hij vertelt: "Mijn ouders hadden geen keus, je kon het niet weigeren. In het begin van de oorlog gedroegen ze zich keurig. Later niet meer. Sommigen werden bijna gek van de spanning van de gevechten. Op een nacht kwam er een heel groepje uit Arnhem. Die hadden daar drank en van alles te eten mee geroofd en gingen bij ons zitten zuipen en vreten. We waren doodsbang."
De Familie Kooij. Meneer Kooij was in de oorlog nog jong. Hij woonde in Rotterdam. In de winter van 1944 op 1945 was in Rotterdam aan alles gebrek: voedsel, kleding en brandstof was niet meer te koop. Er stierven kinderen en volwassenen van de honger. Meneer Kooij niet. Zijn moeder ging er twee keer in de week 's nachts op uit met deze kist. De katten die zij ving, werden door de waterstoker in de straat geslacht. Hij mocht het velletje houden. Veel mensen in de straat aten mee van het vlees dat mevrouw Kooij regelmatig op tafel kon zetten.