Opgeweld uit wier en zand
gans omspoeld door zilte baren
Moge God het steeds bewaren:
ons plekje, rijk aan duin en strand,
het ons zo lieve Ameland!
Zo luiden de eerste regels van het Amelander volkslied.
De grond waarop Ameland is gevormd ligt er al duizenden jaren. Toch wordt het pas sinds enkele honderden jaren bewoond. Niemand kan precies zeggen wanneer Ameland is gevormd. Wel weten we dat zo’n 7000 jaar geleden er 12 kilometer boven Ameland een kustlijn is ontstaan. De zeespiegel was toen ongeveer 13 meter lager dan tegenwoordig. De kust was voor mensen bereikbaar vanaf de hogere gronden.
Rond 5000 jaar geleden ontstond een waddengebied met aan de Noordzeezijde eilanden. Uit pollenonderzoek (stuifmeel van planten dat zich in de bodemlagen bevindt) blijkt dat Ameland na 670 na Christus bewoond is geweest. Onduidelijk is of dit al permanent het geval was.
De eerst bekende vermelding van Ameland komt uit een schenking van Reginmunt aan de Abdij van Fulda uit het begin van de 9e eeuw. Reginmunt is een telg uit de aanzienlijke adellijke familie van de Reginingen. Het eiland werd daarin genoemd als het 'Insula que dictur Ambla' (het eiland Ambla geheten). Wanneer zich de eerste mensen op Ameland begaven is onduidelijk maar het eiland moet in ieder geval vanaf het jaar 850 bewoond zijn geweest.
Geologische gegevens wijzen erop dat Ameland waarschijnlijk tot in de vroege middeleeuwen bestond uit tenminste twee eilanden.
In deze periode nam de temperatuur toe en de zeespiegel kan wel eens even hoog als nu gestaan hebben. Waarschijnlijk is er kustafslag geweest en ook de Noordzee bracht veel zand naar de kust. Daarmee zijn de duinen opgestoven tot de hoogtes zoals we die nu kennen.
Op Ameland liggen tegenwoordig vier dorpen: Nes, Ballum, Hollum en Buren. Eeuwen geleden waren er nog drie: Sier, Swartwoude en Oerd. Het ligt voor de hand te denken dat deze door de zee verzwolgen zijn, maar dat is niet het geval. Net als op andere Waddeneilanden verdwenen huizen onder het zand. Dat gebeurde in de periode 1500-1800, toen duinen nog niet waren vastgelegd met helmgras, en wind en water vrij spel hadden.
Sier
In deze periode zijn op het eiland Ameland maar liefst drie dorpen en twee gehuchten vanwege overstuiving verlaten. Sier was een vissersdorpje aan de westpunt, ter hoogte van de huidige Badweg bij Hollum. Het dorp werd rond 1730 verlaten omdat het door duinen werd ondergestoven. Op een kaart van Pieter de la Rive uit 1731 zijn al niet meer dan twee huisjes weergegeven. Kort na de Tweede Wereldoorlog kwamen door duinafslag sporen van bewoning vrij. Er werden oude putten aangetroffen waarvan er een was opgebouwd uit gestapelde houten tonnen en een andere uit plaggen en rode bakstenen. Aan de westzijde van Ameland werden ook twee noordelijker gelegen gehuchten met duinzand bedekt: De Blieke (ook wel Blijke) en Koudenburg. Aan de oostkant waren de dorpen Swartwoude en Oerd eenzelfde lot beschoren.
Nederzettingen op Oost-Ameland
Over de bewoningsgeschiedenis op dit deel van het eiland is nauwelijks iets bekend.
De historicus Allan beschreef in 1857 de herinnering aan de bewoning op het oostelijk deel van Ameland: 'Oerd of Oosthuizen is, even als het voorschreven Sier, de naam van een tamelijk uitgestrekt dorp, dat aan de oostzijde des eilands gelegen was, en daarom ook Oosthuizen genoemd werd’.
Waarschijnlijk waren Oerd en Oosthuizen verschillende nederzettingen. Oldhuys of Oosthuizen kan gezien de naam oostelijk van Oerd hebben gelegen.
Oerd wordt voor het laatst als nederzetting in de bronnen genoemd op 25 maart 1558. In dat jaar wordt op last van vrijheer Pieter van Cammingha een register opgesteld van 'weerbare mannen' inclusief wapenuitrusting met oog op de dreiging van zeerovers.’ Oerd wordt hier Op den Noort genoemd ('Op den Oerd'?).
Tijdens de stormvloed van februari 1825 kwamen erdoor kustafslag aan de wadzijde nederzettingssporen op Oost-Ameland tevoorschijn. Men vond er resten van gebouwen en waterputten. en tevens de overblijfselen van een smederij. Ook in 1933 trof men op het wad een brede strook met stenen en tegels aan op zo'n 100 meter ten zuiden van de kustlijn.
Volgens Allan is de bewoning op Oost-Ameland 'door herhaalde overstromingen en zandverstuivingen' verdwenen. In deze 'overstroomingen' kunnen we wellicht de erosie van de kwelders aan de zuidzijde van het eiland herkennen, waardoor de buitenweiden van Oerd en Oosthuizen geleidelijk maar gestaag in omvang afnamen. Het is goed voor te stellen dat dit proces de bestaansmogelijkheden van de nederzettingen op Oost-Ameland in belangrijke mate aantastte. De bewoners van Oerd, geconfronteerd met het verlies aan begrazingsgebied zullen de duinen zelf als weidegrond In gebruik zijn gaan nemen –een gebruik dat ook elders op Ameland plaatsvond. Een te intensief gebruik van deze duingebieden kan de door Allan genoemde zandverstuivingen In gang hebben gezet. Een grootschalige verplaatsing van zand was alleen een bedreiging voor de nederzettingen zelf maar ook voor de hooilanden die op de lagere delen rond de dorpen lagen.
In 1662 werden de Oerdemer en Oldhuyster landen door boeren uit Buren benut als buitengebieden. Na 1770 waren de landen op Oost-Ameland zoveel verstoven dat ze niet meer voor de landbouw werden gebruikt. Hiermee kwam een einde aan eeuwenlange bewoning en bedrijvigheid op Amelands oostpunt.