Het Gele Monster
Het allereerste magazijn met winkel van Piet de Gruijter opende in 1818 in ’s-Hertogenbosch. Hij verkocht hier granen, zaden, kippenvoer, meel en rijst. De verkoop liep zo goed dat Piet snel ging uitbreiden. Piets kleinzoon Jacques opende in 1896 de eerste winkel buiten ’s-Hertogenbosch, in Utrecht. Van zijn grootvader had hij geleerd om de producten die de winkels verkochten zo veel mogelijk zelf te maken. Jacques broer, Lambert bouwde in 1904 een grote fabriek midden in ’s-Hertogenbosch. Al snel kreeg de fabriek de bijnaam Het Gele Monster, omdat het grote gebouw met opvallende gele stenen was gebouwd.
Concurrentie en crisis
Zelf maken wat je verkoopt, bleek een succesformule voor De Gruyter. Het familiebedrijf bracht veel geld op. Ondanks de concurrentie, zoals van de Hollandse Albert Heijn, bleef het goed gaan met De Gruyter. Ook in de jaren 1930, tijdens een wereldwijde economische crisis, opende De Gruyter meer dan honderd nieuwe winkels. Om de groei bij te benen, werd in 1934 een tweede fabriek achter het Bossche station gebouwd. De inwoners van ’s-Hertogenbosch en omgeving hadden dus geluk. In het hele land waren veel mensen werkloos door de crisis, maar bij De Gruyter kwamen er banen bij.
Snoepje van de week
Na de Tweede Wereldoorlog groeide de welvaart in Nederland. Dit betekende dat de bevolking steeds meer geld te besteden had. De Gruyter bedacht slimme reclameacties om de mensen naar de winkels te lokken. Het grootste succes was het ‘snoepje van de week’: bij iedere vijf gulden aan boodschappen kreeg de klant voor tien cent een zakje zuurtjes, toffees, chocola of pepermuntjes. Vanaf 1949 draaide de suikerafdeling in de fabriek overuren. Later veranderde het snoepje van de week in een kinderverrassing, zoals een spelletje of een tekening.
In 1960 had De Gruyter opnieuw goed nieuws voor ’s-Hertogenbosch, want er kwam nog een derde fabriek bij. En dat betekende nog meer werk. Veel werknemers kwamen uit de dorpen rondom ’s-Hertogenbosch. Veel jongens en meisjes begonnen al op veertienjarige leeftijd in de fabriek. Luieren op het werk was er niet bij, want de machines bepaalden het tempo. De Gruyter was een strenge werkgever, maar zorgde wel goed voor het personeel.
De supermarkt
Vanuit Amerika kwam in de jaren 1950 een nieuwe trend naar Nederland: de supermarkt. Supermarkten waren grote winkels waar je heel veel verschillende producten kon kopen, van verse groente tot schoonmaakmiddel. Bovendien mocht je er zelf de producten uit de schappen pakken. De Gruyter was al aan het experimenteren met zelfbedieningswinkels, maar worstelde daarmee. Het bedrijf kon daarnaast onmogelijk grote supermarkten vullen met alleen maar zelfgemaakte producten uit de Bossche fabrieken.
Concurrent Albert Heijn gooide wel het roer om. Zij kozen ervoor om hun winkels te veranderen in grote supermarkten. Een slimme zet, want de klanten verkozen de supermarkt boven kleine winkels zoals die van De Gruyter. Het produceren van eigen producten door De Gruyter werd ook steeds duurder en dat maakte andere, goedkopere winkels aantrekkelijker voor de klanten. In 1971 werd besloten om het familiebedrijf te verkopen. Nog geen tien jaar later waren alle winkels en fabrieken van De Gruyter voorgoed gesloten.
Monument
Toch is De Gruyter niet helemaal verdwenen uit Nederland. Op de gevels van veel panden waar vroeger winkels zaten, kom je de naam nog tegen. Van de drie fabrieken in ’s-Hertogenbosch staat er één nog steeds overeind. Om sloop te voorkomen heeft de gemeente er een monument van gemaakt. De oude fabriekshallen zijn verbouwd tot kantoren waar nu meer dan duizend mensen werken. De Gruyter is dus nog steeds een belangrijke werkplek voor veel Bosschenaren.