Droogmaking van de Noordplas

Nieuw land na de turfwinning

Al vanaf de middeleeuwen werd in veel Rijnlandse dorpen turf gestoken en later ook gebaggerd. Nadat er goed geld was verdiend met de verkoop van de turf, bleven er uitgebaggerde waterplassen over van drie tot vier meter diep. Ze vormden een bedreiging voor de leefbaarheid en zelfs voor het voortbestaan van de dorpen. In de achttiende eeuw begon de droogmaking van de plassen, uiteindelijk resulterend in vruchtbaar polderland. Een van de grootste droogmakerijen was de Noordplas bij Benthuizen en Hazerswoude. In 1759 begon de aanleg van de ‘omringdijk’, gevolgd door de droogmaking van de plas.

Turf uit het gehele gebied

De turfwinning vond plaats in Aarlanderveen, Benthuizen, Benthorn, Hoogeveen, Hazerswoude en Zwammerdam. In Alphen en Koudekerk werd geen of vrijwel geen turf gewonnen. De landerijen in deze dorpen (toen aangeduid als ambachten) waren ongeschikt door het hoge kleigehalte. Ook de Boskoopse veengrond was waarschijnlijk van mindere kwaliteit dan die in nabijgelegen dorpen. Daar werd alleen in de polder Middelburg turf gestoken.

In eerste instantie bleef de turfwinning kleinschalig en werd alleen turf gestoken voor eigen gebruik, aangeduid als ‘huisbrand’. De groei van de steden en de daardoor stijgende vraag naar brandstof zorgden voor lucratieve handelsmogelijkheden. Het steken van turf intensiveerde en er werd geld verdiend. Einde vijftiende eeuw bleken de nadelen. Het bereiken van het grondwaterpeil betekende het einde van het turfsteken. De verdolven weilanden waren zo drassig geworden, dat ze onbruikbaar waren voor het weiden van vee. De dorpen verarmden.

De uitvinding van de baggerbeugel rond 1530 zorgde voor een revolutie in de turfwinning. Met dit werktuig kon de turf meters diep worden opgebaggerd. Vanuit de dorpen ontstond opnieuw een lucratieve turfhandel. Eerst naar steden in de buurt, zoals Leiden, Amsterdam en Haarlem, maar later ook naar Zeeland en Noord-Holland.

 

Een goudmijn

De eigenaren van het ‘turfland’, aangeduid als ‘veenmannen’, en de turfschippers verdienden goed aan de turf. Maar ook de arbeiders, vooral de turfbaggeraars, ontvingen een hoog loon. Zij verdienden meer dan hun mededorpelingen die bijvoorbeeld als timmermans- of metselaarsknecht werkten. Bovendien konden in de turfwinning vrouwen en kinderen terecht. Vrouwen waren nodig om de turf te ‘treden’. Daarbij ontwaterden ze de turf door eroverheen te lopen met schoenen waar plankjes onder zaten. Bij het opstapelen van de turfblokken werden kinderen ingezet.

De turfproductie bereikte in de zeventiende en achttiende eeuw haar hoogtepunt. Het aantal werkkrachten in de dorpen was te klein om aan de groeiende vraag naar turfarbeiders te kunnen voldoen. Om dit probleem op te lossen kwamen met name in de achttiende eeuw veel Duitse turfbaggeraars naar Holland. Deze ‘bovenlanders’ arriveerden in het voorjaar en trokken in het najaar met een goed gevulde beurs weer naar huis. Alle drukte zorgde in de dorpen voor economische bedrijvigheid. Winkeliers, herbergiers, gereedschapssmeden en scheepsbouwers hadden er allemaal profijt van.

 

Verarming dreigt

Aan de vreugde kwam een einde toen in de loop van de achttiende eeuw de turfwinningsgebieden uitgeput raakten. Dat gebeurde in het ene gebied uiteraard eerder dan in het andere. Er waren echter in elk ambacht veenplassen ontstaan.

Een van die plassen lag op het grondgebied van de huidige gemeente Alphen aan den Rijn, de Noordplas. Deze strekte zich uit over de ambachten Hazerswoude, Benthuizen, Benthorn en Hoogeveen en had een oppervlakte van zo’n 3450 hectare. Een gedeelte behoorde zelfs tot Zoeterwoude en Noord-Waddinxveen. Andere grote plassen waren de latere Vierambachtspolder en de Zevenambachtspolder, met oppervlakten van respectievelijk 1770 en bijna 4300 hectare. Oudshoorn maakte deel uit van de Vierambachtspolder, terwijl de hele oostkant van Aarlanderveen onderdeel was van de Zevenambachtspolder. Middelen van bestaan verdwenen. Mensen trokken weg en voor de gezinnen die bleven, dreigde armoede. Bovendien bestond het gevaar dat de veenplassen zich zouden aaneensluiten, waardoor het hart van Holland in een binnenzee zou veranderen.

 

Droogmaken moet

Om uit deze situatie te komen, was er maar één oplossing: droogmaken. In 1759 verleenden de Staten van Holland de betrokken ambachten toestemming voor het bedijken en droogmaken van de Noordplas. Na vijf jaar was de droogmaking afgerond en werd het gebied van de voormalige veenplas verdeeld in vier nieuwe polders. De ringdijk behield een eigen bestuur, dat verantwoordelijk was voor de bedijking en afwatering. Daardoor ontstond de bijzondere structuur van een waterschap zonder polder, de Omringdijk van de drooggemaakte Noordplas.

De grootste kostenpost bij de droogmakingswerkzaamheden was de bouw van de poldermolens. De plassen waren zo diep, dat één molen niet volstond en bemaling in ‘gangen’ nodig was. Daarbij brachten twee of meer molens achter elkaar het water steeds iets verder omhoog. Het aantal molens was uiteraard afhankelijk van de diepte en de oppervlakte van de plas. Voor de Noordplas waren vijf molengangen nodig, met in totaal 26 molens. De Vierambachtspolder werd drooggemaakt met twaalf molens en de Zevenambachtspolder met 29. Kleinere polders werden met minder molens drooggemaakt en drooggehouden.

 

Van veel naar een handvol

Aan het begin van de negentiende eeuw waren vrijwel alle veenplassen in het gebied van de huidige gemeente Alphen aan den Rijn weer droog. De situatie van drie eeuwen eerder leek in het landschap te zijn teruggekeerd. Veeteelt en graanbouw zorgden weer voor welvaart. Aan elke horizon waren de beeldbepalende poldermolens zichtbaar. De meeste molens werden echter afgebroken nog voordat de eeuw verstreek: ze waren vervangen door stoom-, diesel- of elektrische gemalen. Een enkele polder gebruikt nog een windmolen als ‘extra’ naast een machinaal gemaal. Alleen in de Drooggemaakte Polder aan de Westzijde te Aarlanderveen zorgen windmolens nog altijd voor de hoofdbemaling. Deze drooggemaakte veenplas van bijna 500 hectare wordt drooggehouden door een molenviergang uit 1786-1787 en 1801. Het is de enige nog functionerende molenviergang ter wereld.

 

TEKST: ARJAN VAN 'T RIET

 

BEZOEKEN

  • Wandelroute langs de molenviergang van Aarlanderveen (https://molenviergangaarlanderveen.nl/wandelroutes). De Putmolen (molen nr. 4; Kerkvaartsweg 61) kan op afspraak worden bezichtigd.
  • In Hazerswoude-Dorp staan bij de Westvaart zeven meerpalen op de plaats waar de molens van een molengang hebben gestaan.

VERDER LEZEN

A.J.J. van ’t Riet, ‘Meeten, boren en besien.’ Turfwinning in de buitenrijnse ambachten van het Hoogheemraadschap van Rijnland 1680-1800 (Hilversum 2005).

Peter Vlasveld, Drooggemaakte Noordplas (z.p. 2016).

www.molenviergangaarlanderveen.nl.

www.molendatabase.nl.