David Wessel vermoord

De Jodenvervolging

Officieel stierf David Wessel op maandag 5 oktober 1942. Maar waarschijnlijk was deze 68-jarige Joodse Nederlander al twee dagen eerder, meteen na aankomst, in de gaskamer van Auschwitz vermoord. Slechts enkele dagen daarvoor, op 30 september, hadden Duitse en Nederlandse politieagenten hem uit Aarlanderveen weggevoerd. David was een van de 62 Joodse Holocaustslachtoffers die in deze streek hun laatste vrijwillige woonadres hadden – hij was de enige uit Aarlanderveen. Hoe verliep de Jodenvervolging hier?

David kwam oorspronkelijk niet uit Aarlanderveen, maar uit Rotterdam, waar hij in 1874 was geboren. Hij was daar kuiper van beroep en actief in de vakbond, maar hij handelde ook in antiek, schilderde graag en schreef gedichten. Hij was al geruime tijd weduwnaar toen hij in 1941 naar Aarlanderveen verhuisde, waar hij introk bij zijn dochters Tiene en Roos. Zij waren de gebombardeerde Maasstad al eerder ontvlucht.

 

De Joodse gemeenschap voor de oorlog

Waarom Tiene en Roos uitgerekend naar Aarlanderveen waren verhuisd, is niet bekend. Feit is wel dat van oudsher in Aarlanderveen Joden gevestigd waren (aan de Lage Zijde, in de huidige plaats Alphen aan den Rijn). In de streek leefden verder weinig Joden. De Joodse gemeenschap hier was ontstaan na 1750. Toen trokken de eerste Joden vanuit de grote steden naar Aarlanderveen, Alphen en Oudshoorn. Velen van hen werkten er als slager, veehandelaar of koopman. Zij hielden hun religieuze erediensten in huiskamers: voor een synagoge was geen geld.

Begin negentiende eeuw bloeide de gemeenschap op. In 1802 bestond de Nederlands-Israëlitische Gemeente Alphen uit ongeveer 170 leden. In datzelfde jaar werd aan de Lage Zijde een begraafplaats aangelegd en niet veel later werd hier een synagoge gebouwd. Het huidige gebouw verrees in 1896, nadat het vorige gedeeltelijk was afgebrand.

Na 1870 nam de Joodse bevolking door verhuizing gestaag af. Rond 1936 telde de gemeenschap minder dan zestig leden. De familie Van Dien nam binnen die gemeenschap een prominente plaats in. Louis Nathan had een manufacturenzaak, broer David een assurantiekantoor. Beiden waren succesvolle zakenmensen en maatschappelijk zeer betrokken.

Buiten de toenmalige gemeente Alphen (waartoe Aarlanderveen en Oudshoorn vanaf 1918 behoorden) leefden slechts enkele Joodse gezinnen. In Boskoop woonden er twee, dat van slager Mozes Hornemann en van huisarts Jacob Hamburger.

 

Anti-Joodse maatregelen en deportaties

In mei 1942 was de situatie ingrijpend veranderd. Volgens een door de Duitse bezetter opgelegde telling woonden nu ongeveer honderd Joden in de toenmalige gemeente Alphen. Vluchtelingen uit Duitsland en verdrevenen uit de kuststreek hadden hier een woonplek gezocht, meestal bij familie of kennissen, soms bij volstrekt onbekenden.

De Joodse bevolking kreeg te maken met steeds meer anti-Joodse maatregelen die hun vrijheid beperkten, zoals het dragen van de Jodenster en de onteigening van hun bezittingen. Hierdoor raakten Louis Nathan en David hun firma’s kwijt aan Nederlandse profiteurs. Ook huisuitzettingen waren aan de orde van de dag. Toen de Boskoopse dokter Hamburger vanaf 1 mei 1941 alleen nog Joodse patiënten mocht behandelen, verzochten maar liefst 2000 van de 8600 plaatsgenoten de bezetter deze maatregel ongedaan te maken. Dit uitzonderlijke verzoek werd echter afgewezen, waarna de gezinsleden onderdoken.

In de zomer van 1942 begonnen de deportaties naar de vernietigingskampen. Op 12 augustus moesten zeven Joodse inwoners van Alphen zich op het station melden. Alleen Irene Wolfstein overleefde, na zeven kampen te hebben doorstaan.

Op woensdag 30 september volgde het tweede transport richting de vernietigingskampen. Vrijwel alle resterende Joden, onder wie bijna alle leden van de familie Van Dien, kregen op 29 september een oproep en werden de volgende dag van huis opgehaald. Begeleid door Duitse en Alphense agenten ging de groep te voet naar het toenmalige IJsbaanterrein aan de huidige Laan der Continenten. David Wessel werd met een voertuig opgehaald, ook al meende hij op basis van zijn leeftijd te zijn vrijgesteld. Zijn dochters konden blijven, omdat zij met niet-Joden waren getrouwd. Samen met nog zo’n veertig andere Joden uit de gemeente werd David via Amsterdam naar Westerbork afgevoerd. Het merendeel werd op vrijdag al doorgestuurd naar Auschwitz. Op zaterdag 3 oktober stierven 27 van hen in de gaskamer.

 

Onderduik, hulp en verraad

Niet alle Joden wachtten de gebeurtenissen af. Het polderlandschap met zijn sloten, loodsen en afgelegen boerderijen bood een goede gelegenheid voor onderduik, vaak met hulp van het plaatselijke verzet. Vooral het gebied rond Boskoop leende zich daartoe. Tientallen Joden hebben hier een onderduikadres gevonden. Een voorbeeld is de Amsterdammer Max van Praag, de beroemde naoorlogse zanger. Boskoop kwam in beeld, omdat familie van de vrouw van Max, Sari Hornemann, er woonde. Max en Sari overleefden de oorlog. Zijn ouders en jongere zusje, ook ondergedoken in Boskoop, werden verraden en stierven in Auschwitz.

Maar ook buiten Boskoop doken Joden onder. In de buurtschap Bent (bij Hazerswoude-Dorp) vonden Jakob Pino, zijn vrouw Erna en hun dochtertje Mechgelien een onderduikadres. Deze uit Sneek afkomstige hotelier durfde zich vanwege zijn niet-Joodse uiterlijk op straat te vertonen. Dat werd het gezin fataal. De toenmalige burgemeester van Hazerswoude, Frans Schokking, liet hen in oktober 1942 arresteren. Niet veel later zouden ze in Auschwitz worden vermoord.

Verraad trof bijvoorbeeld ook slager Hans de Beer. Hij was in 1933 uit Duitsland gevlucht. In 1942 woonde hij in Zwammerdam, met zijn eveneens Duitse vrouw Else en hun dochtertje Irene. In oktober dook het gezin onder in een woning aan het Rietveldsepad. Al na vier dagen stonden er Alphense politieagenten op de stoep. Geen van drieën overleefde.

Van de Joodse inwoners uit de streek die naar de kampen zijn afgevoerd, hebben slechts enkele de verschrikkingen overleefd. Sommige onderduikers konden worden gered, dankzij de inzet van niet-Joodse medeburgers. Ze deden dat met gevaar voor eigen leven. Verschillenden van hen ontvingen na de oorlog uit dankbaarheid een Israëlische Yad Vashemonderscheiding.

 

Na de oorlog

Voor de weinige Joden die terugkeerden, was de situatie bitter. Bezittingen waren verbeurdverklaard, vervreemd of verkocht. Soms ontvingen nabestaanden via rechtsherstel een behuizing terug. De Nederlands-Israëlitische Gemeente Alphen ging in 1947 op in die van Leiden. De synagoge kwam in 1955 in handen van de Remonstrantse Gemeente, de begraafplaats werd in 1963 geruimd. Zo kwam na tweehonderd jaar een einde aan het Joodse leven in deze streek.

 

TEKST: KEES VISSCHEDIJK EN ALBERT BREMER

 

BEZOEKEN

  • In Alphen, Aarlanderveen en Boskoop liggen voor de huizen van Joodse slachtoffers Stolpersteine (‘struikelstenen’). Zie voor de juiste locaties shjvs.nl.
  • Monument voor de vermoorde Joodse burgers in Alphen aan den Rijn (Laan der Continenten, Alphen aan den Rijn).
  • De voormalige synagoge (Samuel Aardewerksteeg 11, Alphen aan den Rijn, thans in gebruik bij de Remonstrantse Gemeente). Bevat nog oorspronkelijke elementen uit het Joodse gebedshuis, zoals een thorakast (voor de wetsrollen) en een vrouwenbalkon.
  • De voormalige Joodse begraafplaats (Aarkade 63, Alphen aan den Rijn): is nu met het vlakbij gelegen metaheerhuisje (washuisje) een gedenkplaats.

VERDER LEZEN

Lous de Brouwer, De Joodse Gemeente Alphen aan den Rijn, 1792-1964 (Amsterdam 2002).

Anna Campen, War, love and laughter (Burwood 2010) 1-40.

Fien Ganor-Hijmans, Sal Ganor en Piet Hoeksel, Van Elias de Joot tot gemeente in nood (Jeruzalem 2005) 25, 31, 34, en 163-164.

Kees Visschedijk, Waar ze ook heen gaan, ze hebben in elk geval mooi weer. Herinnering aan de wegvoering van de Alphense Joden in 1942; Joodse onderduikers in Boskoop en Hazerswoude (Voorburg 2014).

www.shjvs.nl.