De drooglegging van Oostelijk Flevoland startte in 1950. Zo’n 90 kilometer dijk moest aangelegd worden. De gemalen en dijken zijn tezamen van belang voor het ontstaan van de provincie Flevoland en het in stand houden van de waterhuishouding. In de zomer van 1950 werd door Zuiderzeewerken ten westen van de Ketelmond het dijkvak Q gebouwd. In dit perceel werd de bouwput voor het gemaal Colijn met de Ketelsluis gepland. In november 1951 kwam de bouwput Ketelhaven gereed. In juni was de weg vanaf Roggebotsluis en Kampen geopend en ontstond rondom de bouwput van het gemaal, de pioniersnederzetting Ketelhaven. In 1953 werden de eerste woningen op de dijk gebouwd. Deze woningen zijn gebouwd in de stijl van de Delftse School.
In november 1957 werden twee schuren vanuit de Noordoostpolder naar Ketelhaven overgebracht. Deze waren bestemd voor reparatiewerkplaats en voor de opslag van kunstmest.
Begin 1958 werd begonnen met de inrichting van een werkkamp voor 112 arbeiders en in mei vestigde de eerste gezinnen zich in Ketelhaven. Het was toen een nederzetting met negen stenen woningen, een kantine, een gemaal, een smederij en een graanloods. Tevens werd er begonnen met de bouw van een graandrooginstallatie en 12 graansilo's, zodat in oktober 1958 de eerste oogst verwerkt kon worden.
Ketelhaven had als pioniersnederzetting een kort bestaan. Op 21 september 1962 werd de kantine bij het werkkamp gesloten en anderhalf jaar later afgebroken. In februari 1967 bood de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders de demontabele graandroog- en transportinstallatie op de havendam te koop aan. De loodsen van de Rijksdienst kregen een bestemming voor opslag en conservering van scheepsvondsten in de IJsselmeerpolders en als onderkomen voor het Rijksmuseum voor scheepsarcheologie. Het in 1969 geopende museum is in de zomer van 1989 naar Lelystad verhuisd.