Het eerste vrouwelijke Tweede kamer lid van Nederland was Susanna Groeneweg.
De moeder van Susanna zorgde ervoor dat het mogelijk was voor haar dochter om naar de Rijksnormaalschool te gaan om daar opgeleid te worden tot onderwijzeres. In 1893 begon ze als docent in Dordrecht. Ze was een aanhanger van het feminisme.
Ze zat bij de SDAP en voegde zich in 1918 namens deze partij bij de tweede kamer.
Door een grondwetswijziging in 1917 hadden vrouwen passief kiesrecht, anders was het niet mogelijk geweest voor Susanna om zich bij de tweede kamer te voegen. Passief kiesrecht houd in dat je niet kunt stemmen maar jezelf wel verkiesbaar kunt stellen.
In de tweede kamer was ze de onderwijswoordvoerster en was ze een voorstander van het volksonderwijs. Tot 1937 bleef ze in het parlement, ze wilden ervoor zorgen dat er zoveel mogelijk gelijkheid tussen mannen en vrouwen ontstond. Ze kwam op voor vrouwen en zorgde dat er nieuwe wetten kwamen die vrouwen in bescherming namen zoals zwangerschapsverlof voor zowel getrouwde als ongetrouwde vrouwen.
Suze kreeg veel aandacht omdat ze tot 1921 de enige vrouw in de tweede kamer was.
Vanaf 1919 zat Susanna niet alleen meer in de tweede kamer maar combineerde ze het met een lidmaatschap van de provinciale staten van Zuid-Holland.
Daarnaast zat ze van 1919 tot 1931 in de gemeenteraad van Rotterdam.
Susanna Groeneweg heeft een bijdrage geleverd aan de rechtsstaat doordat ze meer verdeeldheid in de politiek heeft gebracht omdat zei de eerste vrouw in de tweede kamer was. In de parlementaire democratie heeft zij een bijdrage geleverd omdat ze er voor zorgde dat vrouwen meer rechten kregen.