Hier vonden wrede straffen plaats, zoals het afsnijden van oren en vingers. Vanaf 1247 werd Nijmegen een Gelderse stad. Ze kwam toen in handen van de graaf van Gelre.
Na de tijd van Frederik Barbarossa (1152-1190) kregen de Duitse koningen (of keizers, die titel varieerde) steeds minder te zeggen in Nederland. Het waren vaak de landsheren die de macht hadden, zoals de hertog van Brabant, de graaf van Holland en de graaf van Gelre. Ze traden officieel op namens de koning, maar eigenlijk waren ze onafhankelijk.
De Duitse koning Willem II leende in 1247 veel geld van de graaf van Gelre. Als zekerheid voor de terugbetaling van de lening gaf Willem II de palts en de stad Nijmegen aan de graaf. Aangezien de lening nooit werd afbetaald, bleef Nijmegen deel uitmaken van het graafschap Gelre. Uit Gelre is de provincie Gelderland ontstaan, zoals we die nu kennen.