Het antwoord kwam van de Huissense burgemeester Willem Michaël Helmich en de dominicaner pater Alphonsus Rijken: intensieve tuinbouw onder glas in plaats van fabrieken. Glastuinbouw verschafte de arbeider een redelijk inkomen omdat hij de producten gemakkelijk aan de snel groeiende steden kwijt kon en iedere tuinder had zijn eigen bedrijf , zodat klassenstrijd en geloofsafval vermeden konden worden.
Binnen een paar decennia transformeerde Huissen, met name 't Zand, tot een bloeiend tuinbouwcentrum. Het plan kon zo succesvol zijn omdat Huissen al een tuinbouwverleden kende. Op de zandgronden van 't Zand was eeuwenlang tabak geteeld en in de tweede helft van de 19e eeuw kwam ook de groenteteelt en de fruitteelt tot bloei. Een belangrijke innovator was de Lentse tuinderszoon Piet Evers, die zich in de zestiger jaren in Huissen vestigde. Uit Lent nam hij onder andere de zogenaamde 'Lentse ramen' mee, een van de eerste teeltvormen onder glas. Rijken had echter een verdere ontwikkeling van de verbouw onder glas op het oog, de kassen. Deze waren echter nogal kostbaar en tot 1914 bleef de bouw dan ook beperkt. Na de Eerste Wereldoorlog konden de tuinders echter makkelijk geld lenen en toen schoten de kassen de grond uit. In de kassen werden voornamelijk druiven verbouwd.
De verwarmde kas
In Huissen lagen de zandgronden die met goede bemesting zulke uitstekende tuinbouwgrond opleverden. De grillige smaak van de consumenten en nieuwe concurrenten noopten de tuinders tot voortdurende innovaties. Na de Tweede Wereldoorlog werd de verwarmde kas standaard, maar om dit economisch rendabel te maken, waren grote kassen, zogenaamde warenhuizen, noodzakelijk. Later concentreerde de glastuinbouw zich in Bergerden.