Al veertienduizend jaar wonen er mensen op de Groninger zandgronden. Later worden deze gronden grotendeels bedekt met veen- en kleilagen
Veertienduizend jaar geleden, aan het einde van de laatste ijstijd, is Noord-Nederland een toendravlakte waar rendierjagers met hun kudden rondtrekken. Millennia later komen er bossen en rivieren. Mensen leven van de jacht en het verzamelen van eetbare vruchten, zaden en planten. Rond 3000 jaar v. Chr. komen de eerste landbouwers. Zij kappen stukken bos en leggen er akkers aan. Deze landbouwers bouwen van grote stenen, die na de ijstijd zijn achtergebleven, hunebedden. Rond deze grafmonumenten worden voorouders vereerd. Vanaf 2000 jaar v. Chr. gaat men werktuigen van brons gebruiken. Deze Bronstijdmensen begraven hun doden eerst in grafheuvels. Later cremeert men de doden. Hun as wordt in urnen op grafvelden begraven. In het achterland van dit gebied ontstaan grote venen die langzaam een groot deel van de zandgrond bedekken. Het rijzen van de zeespiegel zorgt voor kleiafzettingen. De sporen van bewoning raken steeds meer bedekt. Nadat in recente tijd de venen zijn 'opgeruimd' en er diepe bouwputten in het kleiland zijn geslagen, komen deze sporen soms weer tevoorschijn. Zo werd in Heveskes bij Delfzijl een hunebed onder de klei ontdekt. Naast dat van Noordlaren is dit het tweede nog aanwezige hunebed van Groningen.
Afbeelding: Hunebed onder de wierde Heveskesklooster, opgraving 1982 (Collectie Rijksuniversiteit Groningen, Groninger Instituut voor Archeologie)