Vestiging in Maarssen/Maarsseveen
In die tijd behoorden Portugees-joodse families in de Nederlanden tot de elite. Zij onderhielden ook goede relaties met de stadhouders. De eerste Portugese joden in Maarssen en omgeving kwamen uit Amsterdam. Zij waren afstammelingen van joden die verdreven waren uit Portugal en Spanje.
Terwijl de Sefardische joden aanvankelijk vooral in Maarssen woonden, gingen Hoogduitse joden op de andere Vechtoever wonen, in Maarsseveen. Zij waren gevlucht voor wrede pogroms (vervolgingen) in Oekraïne, Polen, Litouwen en Duitsland. Arm en berooid kwamen zij hier aan en knoopten de eindjes aan elkaar door het maken van schoenen, kleren en sigaren, of vaker nog als straatventer of bedelaar. Hoogduitse joden konden tot op zekere hoogte op ondersteuning rekenen van hun Sefardische broeders. Veel joodse, kleine kooplieden dreven overdag handel in de stad Utrecht, maar moesten buiten de stadsgrenzen wonen.
Portugees-joodse families uit Amsterdam wilden in Maarssen langs de Vecht, een uitstekende vaarverbinding vanuit Amsterdam naar andere gebieden, een zijde-industrie opzetten. Ze werden echter tegengewerkt door de Utrechtse vroedschap uit angst voor concurrentie voor de eigen ondernemende burgers. Zoals veel vermogende Amsterdammers bouwden of huurden rijke, aanzienlijke Portugese joden een fraaie buitenplaats aan de Vecht.
Synagogen en begraafplaats
De eerste Portugese joden in Maarssen hielden synagogale diensten in het huis Vegtevoort aan de Breedstraat (nu apotheek). Al gauw wilden ze een openbare synagoge. Toestemming daarvoor krijgen was moeilijk, omdat geen andere dan de calvinistische godsdienst in het openbaar mocht worden uitgeoefend. Uiteindelijk werd in 1720 een huis gekocht tegenover Vegtevoort, Klein Vegtevoort, op de hoek Raadhuisstraat/Breedstraat, dat in 1736 grootscheeps werd verbouwd tot Esnoga de Marça, de synagoge te Maarssen.
De Hoogduitse joden kregen eveneens na veel tegenwerking toestemming voor de vestiging van een synagoge in 1758. Deze kwam aan de Diependaalsedijk. Ook is sprake van een Hoogduitse huissynagoge in Raadhoven aan de Herengracht.
Ook de aanleg van een begraafplaats stuitte op verzet. Transportkosten van doden naar de Hoogduitse begraafplaats in Muiderberg waren voor veel arme Hoogduitse joden te hoog. Steeds bracht de Maarssense schout een negatief advies uit aan de Staten van Utrecht: ‘teveel in ’t gesigt’. In 1749 gingen de Staten wel akkoord met de aanleg van een begraafplaats op een stuk grond in Tienhoven. Deze Hoogduitse begraafplaats is tot begin twintigste eeuw in gebruik geweest. Vier grafzerken zijn er nu nog zichtbaar.
Opkomst en neergang
Vanaf 1789 werd in Utrecht aan joden toestemming tot vestiging verleend. Velen verhuisden naar Utrecht, waarna de neergang van de Hoogduitse gemeente begon. Uiteindelijk werd de joodse gemeente opgeheven en samengevoegd met die van Utrecht. De synagoge werd in 1927 verkocht en afgebroken.
Al eerder begon de achteruitgang van de Portugees-joodse gemeente door de economische recessie eind achttiende eeuw. In 1836 is hun synagoge openbaar verkocht onder voorwaarde dat het gebouw werd afgebroken om een onwaardige bestemming te voorkomen.
Burgerrechten
De geschiedenis van het joodse verleden van de Vechtstreek weerspiegelt de problematische situatie van joodse burgers door de eeuwen heen. Het begrip ‘burger’ is deels zelfs onjuist, omdat joden lange tijd geen volledige burgerrechten bezaten. Vanaf de Franse Tijd komt de emancipatie van joden op gang, doordat ze in 1796 volledige burgerrechten krijgen. Dat betekende overigens niet dat oude vooroordelen en achterstelling op tal van terreinen in het openbare leven daarna van de baan waren.