Eind achttiende eeuw staan in de Nederlandse Republiek twee groepen tegenover elkaar. Aan de ene kant de aanhangers van stadhouder Willem de Vijfde en aan de andere kant de patriotten. De patriotten vinden dat de stadhouder teveel macht heeft en willen die macht van hem overnemen. Daarom richten de ze 'vrijkorpsen' op: legertjes van gewapende burgers, waar de stadhouder géén macht over heeft.
Willem de Vijfde voelt zich niet meer veilig in Den Haag en verhuist naar Nijmegen. Maar zijn vrouw, prinses Wilhelmina van Pruisen, wil weer terug naar Den Haag. Daarom vertrekt ze op 28 juni 1787 met een aantal koetsen naar Den Haag. Vlak voor Gouda wordt ze aangehouden door patriotten, in de buurt van Goejanverwellesluis. Ze mag niet verder reizen en gaat weer terug naar Nijmegen. Ze is woedend en schrijft een brief waarin ze haar broer, de koning van Pruisen, om hulp vraagt.
De koning van Pruisen stuurt in september zijn leger om de orde te herstellen. De patriotten worden verslagen en Willem de Vijfde en Wilhelmina van Pruisen kunnen, voorlopig, weer terug naar Den Haag.