Grondleggers van Gemert
Al aan het eind van de 12de eeuw worden de broers Willem en Rutger van Gemert in een oorkonde genoemd. We mogen ervan uit gaan dat de vader van deze broers al heer van Gemert geweest moet zijn en dat zoon Willem hem opvolgde. Jongere broer Rutger van Gemert nam deel aan een kruistocht en werd lid van de Duitse Orde. Leden van de adellijke familie Van Gemert worden ridder genoemd en komen vanaf ongeveer 1250 in een opeenvolgende reeks voor als heer van Gemert. Dat betekent dat zij de rechtsmacht in Gemert bezaten en eigenaar waren van de woeste gronden. De familie heeft gezorgd voor de stichting van hoeven en de ontginning van een groot deel van Gemert.
Al in 1210 werd een watermolen met bijbehorende waterwerken aangelegd in het riviertje De Rips. In de nabijheid van de watermolen nam de bewoning in Haageik en Kruiseind toe en vormde de oudste bewoningskern in Gemert. Circa 1250 bouwde de familie een nieuw onderkomen: het Hooghuis van Gemert, het oudst bekende Gemertse kasteel, op een plaats waar al vanaf 1050 een ander gebouw stond. Het Hooghuis lag op een kunstmatige heuvel, een motte, en werd omgeven door een gracht met een valbrug. Er hoorden ook bedrijfsgebouwen bij, ook met grachten omgeven. Het Hooghuis, bijbehorende kasteelhoeve en een groot erf met boomgaard werden begrensd door de huidige Nieuwstraat, Haageik, Haag en Ridder Rutgerpad. De Rips doorsneed dit gebied en voorzag de grachten van water. Hooghuis met toebehoren vormde de kern van een uitgestrekt domeingoed van de Van Gemerts, dat door nieuwe ontginningen steeds verder werd uitgebreid.
In 1270 werd op eigen kosten in de huidige Kerkstraat een kapel gebouwd of vernieuwd, die een relikwie bezat van het Heilig Kruis. In 1330 werd de omgeving van het Hooghuis opnieuw ingericht en verscheen het Hofgoed als kasteelhoeve in de huidige Ruijsschenbergstraat en circa 1335 bouwde de familie Van Gemert de eerste windmolen op de plaats van de huidige Eendracht. De familie Van Gemert behoorde tot de oude adel. Mogelijk waren zij ook heer van Geldrop. Het aanzien van de familie blijkt onder meer uit de familierelaties met andere belangrijke adel en het uitgestrekte bezit, dat niet alleen in Gemert lag.
Door het toetreden van Rutger van Gemert tot de Duitse Orde werd zijn erfdeel, de hoeve Handel, ca. 1220 het oudste bezit van de orde in Gemert. Door verdere schenkingen en ontginningen groeide dat bezit en op den duur verwierf de Duitse Orde ook rechtsmacht over dit bezit, dat in 1326 werd onderscheiden van het rechtsgebied van de Van Gemerts. Door haar machtige positie en met steun van de hertog van Brabant verwierf de Duitse Orde in 1366 de gehele heerlijkheid Gemert met toebehoren na grote onlusten en ruzie met de familie Van Gemert. Met de sloop van het Hooghuis niet lang daarna verdween ook de zichtbare status van de grondleggers van Gemert.