Invoering godsdienstvrijheid
De invoering van de godsdienstvrijheid vanaf 1796 zorgde ervoor dat elke burger in Nederland zijn eigen gekozen geloof kon nastreven
Door de invoering van de godsdienstvrijheid konden mensen vrijuit hun geloof nastreven, dit was een grote vooruit gang in de Nederlandse republiek. Mensen konden bijvoorbeeld hierdoor kledij aan die bij hun godsdienst past of vrijuit diensten in hun kerk bijwonen en daar samen met allemaal mensen die hetzelfde geloof nastreefde de dienst volgen. Door de invoering van de godsdienstvrijheid kon de mens weer iets vrijer leven maar vooral werd de mens weer een stukje gelukkiger en dat is een positief gevolg door de invoering van de godsdienstvrijheid.
Maar ook de mensen die geen geloof na wilde streven mochten dit vrijuit doen, dit werden de ongelovige genoemd. Zij kozen geen godsdienst en hielden zich dus ook niet aan vaste gewoontes/ tradities die bij een godsdienst kwamen kijken.
In de republiek beviel de godsdienstvrijheid goed, mensen hadden geen onderlinge strijden en zo kon iedereen geloven waarin die gene wilde geloven zonder dat er opstanden/ ruzies kwamen.
Het enige minpuntje was voor de hoge machtige in de republiek, meestal streefde alle mensen hetzelfde geloof na maar door de godsdienstvrijheid werd dit afgeschaft. De hoge machtige had dus niks meer te zeggen over de godsdienst van zijn/haar inwoners.