De eerste schriftelijke vermelding van een dorp of boerderij uit de gemeente Hellendoorn dateert van vóór het jaar 1000. Tussen 933 en 966 werd door de abdij Werden aan de Ruhr een lijst van goederen opgesteld, voornamelijk gelegen in Salland en Twente. Die abdij stond ten zuiden van het Duitse Essen en werd aan het eind van de achtste eeuw, nadat Karel de Grote de Saksen had overwonnen, gesticht door de Friese missionaris Liudger. De abdij had een groot aantal bezittingen in het noorden en oosten van Nederland, waar Liudger voorheen gepredikt had. De lijst diende voor de abt, het hoofd van de abdij, als overzicht van pachtinkomsten. Er werden onder meer inkomsten verkregen uit de boerderijen Dubbinck in Daarle en Albedinc in Noetsele.
Uitgang "le"
Uit de periode na 1200 zijn archiefstukken bewaard gebleven waarin voor het eerst het kerkdorp Hellendoorn en de andere buurschappen genoemd worden. Op basis van deze oude documenten, waarin plaatsnamen vaak anders gespeld werden dan tegenwoordig, is het mogelijk om de betekenis van deze namen te achterhalen. Meest opvallende uitgang van de oude dorpen en buurschappen binnen de gemeente Hellendoorn (Hellendoorn, Daarle, Noetsele, Haarle, Eelen en Rhaan, Marle en Hulsen) is de uitgang "le". Deze uitgangsvorm is een verbastering van lo, een historische benaming voor een open loofbos (in het Germaans "lahaz"), of specifieker een open plek in het bos. In dergelijke gebieden werd vaak vee geweid of er werden akkers bewerkt. Zo vormde zich dan ook vaak een nederzetting.
Daarle
De betekenis van Daarle kan men afleiden van "dar(g)lo", waarbij darg staat voor moerasveen. Ook wordt er verwezen naar het Germaanse "darnja", wat verborgen betekent, of specifieker geheimzinnig of betoverd. In ieder geval was de oorspronkelijke buurschap als een eiland gelegen temidden van moerassen en bovendien omringd door beken en een waterplas. Deze geïsoleerde ligging kan voor een geheimzinnige status gezorgd hebben.
Noetsele
Noetsele zou afkomstig zijn van het Germaanse "noue" wat staat voor moeras. Anderen halen juist een verwijzing naar "noot" aan, dus een loo met notenbomen. De eerste verklaring is goed mogelijk. Noetsele was gelegen tussen de stuwwal en de Regge, met lage graslanden die bij hoog water regelmatig onderliepen. Voor de andere verklaring valt ook wat te zeggen. Aan de overzijde van de Regge lag enkele kilometers verderop Notter of Noothaar, een langgerekte hoogte begroeid met notenbomen. Mogelijk waren deze destijds ook in Noetsele te vinden. Ook wordt gezegd dat Noetsele "nieuw bos" betekent. Net als Daarle was Noetsele een flank-es nederzetting: het lag op de grens van hoger gelegen grond (de es) en de lager gelegen gebieden. Het Koeveen bij Noetsele veranderde door overstromingen van de Regge in uitmuntende hooi- en weilanden.