Een marke was een genootschap van eigenaren van boerenerven, de zogenoemde gewaarden, die van oudsher gebruiksrechten hadden op de gemeenschappelijke woeste gronden in oostelijk Nederland. Ze ontstonden in de Late Middeleeuwen, toen de bevolkingsdruk toenam. Eens waren er 402 marken, waarvan 60 in Twente. Het richterambt Borne telde er twee: de marke Zenderen en Bornerbroek en de marke Hertme. In de loop van de 19de eeuw werden de markengronden verdeeld en de ontginning ervan grootscheeps aangepakt, tot ver in de 20ste eeuw. In rap tempo werden overal nieuwe wegen aangelegd, nieuwe boerenbedrijven gesticht en huizen gebouwd. Het middeleeuwse Twentse landschap dat tot circa 1850 heeft bestaan, is daardoor onvoorstelbaar veranderd.
Woeste gronden
Eind 18de eeuw ontstond de moderne staat die structureel financiële middelen nodig had voor zijn beleidsplannen. De geringe opbrengsten van de markengronden, zowel qua productie als grondbelasting, waren een serieuze belemmering voor de nationale welvaart. Eeuwenlang was grootschalige ontginning niet mogelijk, omdat de traditionele akkerbouw niet zonder de woeste gronden kon vanwege de (heide)plaggen die deze leverden voor de bemesting. Innovaties in de landbouw rond 1800, zoals de rijenteelt, introductie van groenbemesting en verbeterde ploegen, verminderden deze afhankelijkheid. De komst van kunstmest aan het einde van de 19de eeuw zou een definitief einde maken aan de plaggenbemesting.
Voortvarende aanpak Koning Willem I
In 1837 bekrachtigde koning Willem I een aantal oudere wetten voor de opheffing van de marken en de verdeling van de markengronden. De in 1832 operationeel geworden grondboekhouding van het kadaster was hiervoor onmisbaar. Tussen 1840 en 1870 werden de meeste marken verdeeld. In 1848 en 1849 gebeurde dit ook met de twee Bornse marken. In 1832 had de gemeente Borne 3.104 inwoners en een oppervlakte van 4.044 ha. Daarvan bezat de marke Zenderen en Bornerbroek 57% , de marke Hertme 8%. De gemeente bestond toen nog voor 25 à 30% uit woeste gronden, voornamelijk heidevelden.
Verdeling marke Zenderen en Bornerbroek
Al aan het eind van 1840 werd een verdelingsplan vastgesteld. Er werden acht verdelingsnormen toegepast die elk een aantal punten (aandelen) opleverden. Eén aandeel was 0,5 ha markengrond waard. Elke volle (gewaarde) boer kreeg 10 aandelen, een halve boer 6, kleine boeren 1 tot 3. Daarnaast leverde elk rund ¼ aandeel op, een bunder bouwland 3, een bunder wei- of hooiland 1½, een bunder bos ⅓ en een bunder gemengde hooi- en bosgrond ½ aandeel. In 1848 was er nog 1.285 hectare markengrond over om te verdelen onder 201 rechthebbenden; dus gemiddeld 7,4 ha per persoon. Maar 163 belanghebbenden (81%) kregen (veel) minder. De scheve verhouding werd veroorzaakt door een klein aantal belanghebbenden met buitensporig veel rechten. De tien grootsten kregen samen 557 ha (ruim 43% van het totaal). Onder hen waren G.J.O.D. Dikkers met 175 ha en de gravin van Wassenaer (Twickel) met 118 ha de koplopers. Pas op 27 mei 1848 kon de Bornse notaris Wilmink de verdelingsakte aan het kadaster in Almelo presenteren. De markengrond werd verdeeld in ruim 1.100 percelen, een enorme legpuzzel.
De verdeling van de marke Hertme
Het verdelingsplan van de marke Hertme is in augustus 1847 door de belanghebbenden vastgesteld. Omdat Hertme geen gewaarden meer kende, moest hier een andere systematiek worden gekozen. Elk huisadres in de marke kreeg 1 ha in het nog niet ontgonnen Withagsveld. Daarnaast kreeg men voor elk rund 0,4 ha. De rest werd evenredig verdeeld naar rato van ieders bezit aan bouw- en tuingronden. Groen- en bosgronden telden mee voor ¼ van de bouwgronden. In 1847 was er nog 288 ha over te verdelen onder circa 80 rechthebbenden; gemiddeld 3,6 ha per gerechtigde. De Hervormde gemeente van Borne kreeg daarvan 11,8 ha. Zo kwam er in Borne een einde aan de eeuwenoude markenorganisatie.