In de lange reeks Twentse drosten is Sigismund van Heiden de bekendste en wellicht beruchtste. In 1769 volgde hij zijn vader, Friedrich van Heiden tot Ootmarsum, als drost op. In deze functie had hij vele bevoegdheden. Behalve dat hij bewaarder van de openbare orde was, sprak hij recht en vervolgde ook wetsovertreders. Als drost van Twente en later van Salland was Sigismund de hoogste bestuursambtenaar en een machtig man in zijn ambtsgebied. Hij schroomde niet om zijn ambt en bevoegdheden voor eigen gewin in te zetten. Een voorbeeld waren de drostendiensten.
Heer van Ootmarsum, Walburg, Stevensweert, Ohé en Laak
Sigismund Vincent Gustaf Ludwich van Heiden werd op 24 februari 1731 op het Huis Ootmarsum geboren. Als toekomstig bezitter van het familiehuis zou hij te zijner tijd de titel heer van Ootmarsum mogen voeren. Enkele maanden na zijn geboorte viel hem een fortuin ten deel, toen hij al de bezittingen van een oom (van moederszijde) uit het Limburgse Stevensweert erfde. Daardoor mocht hij zich als meerderjarige ook heer van Walburg, Stevensweert, Ohé en Laak noemen. Aan zijn familienaam kon hij de naam Hompesch toevoegen. In 1767 verhief keizer Jozef II hem en zijn broer tot graven van het Heilige Roomse Rijk.
Willem V
Door de voorspoedige loopbaan van zijn vader lag ook voor Sigismund een goede carrière in het verschiet. Op 15-jarige leeftijd vertrok hij voor studie naar Leiden. In 1750 volgde hij een rechtenstudie aan de universiteit van Straatsburg. Zijn huwelijk in 1752 met de Duitse barones Anna Sophia van Riedesel, vrij-vrouwe van Eisenbach, betekende het einde van deze kortstondige studie. Zijn titel heer van Stevensweert gaf Sigismund inhoud door samen met zijn vrouw in te trekken op kasteel Walburg. Anders dan later stelde hij zich als protestantse landheer in die periode ten opzichte van de rooms-katholieke geestelijkheid vrij tolerant op. Hij kon ook moeilijk anders, om niet in conflict te raken met de overwegend rooms-katholieke meerderheid in Limburg. Een belangrijke gebeurtenis in 1755 was zijn toelating tot de Overijsselse ridderschap, waarin hij later de eerste viool zou gaan spelen. Een volgende stijging op de maatschappelijke ladder was zijn benoeming tot afgevaardigde in de Staten-Generaal. Hierop verhuisde hij van Stevensweert naar Den Haag, waar het gezin een deftig huis betrok. Dichtbij het hof van stadhouder Willem V kon hij de connecties van zijn vader met de Oranjes verder aanhalen en versterken. Sigismund kreeg daardoor steeds meer invloed op de stadhouder; iets waar hij later handig gebruik van maakte. Na het overlijden van zijn vader in 1769, werd hij door Willem V benoemd tot drost van Twente en als persoonlijke belangenbehartiger tot luitenant-stadhouder.
Drost van Twente
Onder invloed van zijn Haagse connecties, maar ook door zijn heerszuchtig en star karakter, was hij fel gekant tegen het idee de bevolking, en dan vooral zijn horige boeren rond Ootmarsum, meer zeggenschap en zelfstandigheid te geven. Vooral de rooms-katholieke geestelijkheid in Twente probeerde hij te muilkorven door elke vorm van pastoraat streng te verbieden. Bekend is de strijd die hij voerde tegen Joan Derk van der Capellen tot den Pol, die het voor de bevolking opnam en oppositie voerde tegen de orangistische adel in Overijssel. Tegenover zijn pachters en ondergeschikten trad Van Heiden hardvochtig op en tolereerde geen enkele uitzondering op de regels. Deze regels, vaak zonder enige rechtsgrond, moesten gehoorzaamd worden op straffe van boetes die de drost vervolgens in eigen zak stak. Berucht waren de drostendiensten die de boeren opgelegd kregen. De drostendiensten waren bij een besluit van 1631 al herzien en in 1782 eindelijk afgeschaft, maar dit werd door Sigismund genegeerd. Toch lukte het Sigismund niet de maatschappelijke ontwikkelingen tegen te houden. Schoorvoetend en vervuld van wrevel moest hij steeds meer toegeven. In 1786 werd hij weggepromoveerd tot drost van Salland. Op 5 juni 1790 overleed hij aan een beroerte tijdens het vissen in een vijver bij het Huis Ootmarsum. In de late avond van de 9de juni werd hij bij het licht van flambouwen, begeleid door zijn horige boeren uit Agelo, in de familiegrafkelder in de grote kerk van Ootmarsum bijgezet. Tot op heden leeft hij als boosaardig heerschap voort in meerdere volksverhalen.