In de grondwet van 1848 werd het Censuskiesrecht ingesteld. daardoor konden alleen mensen die voldeden aan voldoende belastbaar inkomen stemmen. En in 1887 was de wet het "Caoutchouc-artikel'' die bepaalde wie er mochten stemmen. In dat artikel stond dat ''kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand'' de voorwaardes waren. Omdat er verder niks stond kregen uiteindelijk bijna alle volwassen mannen die konden lezen, schrijven en niet van de armenzorg afhankelijk waren het Kiesrecht.in 1917 bracht Cort van der Linden van het Liberale Extraparlementaire cabinet de belangrijke Grondwetsherziening van 1917 tot stand. Het keisrecht voor mannen werd op 12 December 1917 officeel ingesteld. Alleen vrouwen kregen toen alleen passief keisrecht. Passief Kiesrecht betekend dat mensen wel op je kunnen stemmen en je gekozen kan worden maar zelf niet mag stemmen. In 1918 werd de eerste vrouw in de Tweede kamer gezet. ze heette Suze Groeneweg en zat er in namens de SDAP op 27 September 1918 dienden een democraat een initiatief-wetsvoorstel in om ook het actief kiesrecht van vrouwen te erkennen. Op 9 Mei 1919 werd de wet aangenomen met 64 tegen 10 stemmen in de Tweede Kamer. en in 28 September 1919 Kreeg Nederland een Algemeen kiesrecht. de vrouwen en mannen mochten beide stemmen. vanaf de leeftijd van 25 jaar.