Heere Moses is geboren in Frankfurt (Duitsland) en is van joodse afkomst. Hij zwerft als hij in Vlaardingen wordt opgepakt al zo'n twintig jaar door Duitsland, Holland en door de andere 'Zeeven Vereenigde Provintiën’.
Hij houdt zich in leven door bedelarij, diefstal, inbraak en heling. In 1732 is hij in Tilburg waar hij inbreekt bij een Oost-Indiëvaarder. Hij verlaat het pand met goud- en zilvergeld, gouden kettingen en ringen en zilveren lepels. De buit maakt hij meteen bij een Utrechtse zilversmid te gelde.
Ook een priester in Leeuwarden is slachtoffer van Heere Moses en zijn kornuiten. Na een nachtelijke inbraak, waarbij de wakker geworden priester met het breken van zijn nek gedreigd wordt, nemen de dieven met vijfhonderd guldens de benen.
Zijn twee kornuiten, twee 'smoussen' (‘smous’ is een scheldnaam voor jood) worden kort hierop in dezelfde stad aangehouden en geëxecuteerd. Heere Moses trekt alleen verder.
Later wordt hij in Weesp – overigens vals – beschuldigd van moord op bovengenoemde priester. Als straf wordt hij in het openbaar gegeseld en gebrandmerkt, moet hij met de strop om zijn hals onder de galg staan en wordt hij voor eeuwig verbannen uit Holland, Zeeland en West-Friesland.
Blijkbaar weerhouden de ondergane straffen hem er niet van om door te gaan met hetzelfde criminele gedrag.
Samen met twee nieuwe metgezellen, Jan van Dusseldorp en Johannes van Cleeff, laat hij opnieuw een spoor van diefstallen, inbraken en geweldplegingen achter.
Plaatsen als Nijmegen, Arnhem, Huizen, Amsterdam, Utrecht, Gorinchem, Bergen op Zoom, Steenbergen, Middelburg, Goes, een onbekend dorp tussen Haarlem en Leiden, Leiden, Culemborg, Vianen, Bommel, ’s- Hertogenbosch, Dordrecht en Willemstad krijgen allemaal te maken met de drie schurken.