Het polderland verdwijnt onder de blubber
In de tweede helft van 1958 vangen de werkzaamheden voor het opspuiten aan. Eerder maakt men al een begin met de aankoop van grond en het ontbinden van pachtcontracten.
Rond 1960 verdwijnen de laatste boerderijen, maar al begin november 1958 begint het opspuiten in de eerste ’put’, een door dijkjes omgeven stuk land van een paar hectaren groot. Het plan is om in totaal vierhonderd ha op te hogen van -2 meter naar +2 meter NAP.
Omdat de grond zal inklinken, zal er zeven meter slib opgebracht worden. De blubber wordt vanaf de rivier via een stalen leiding langs de Westwijk naar de Broekpolder geperst, per etmaal ongeveer 20.000 kubieke meter havenslib. Zo verdwijnt de polder langzaam onder het havenslib.
Omdat de vuilstort aan de Koningin Wilhelminahaven ZZ bijna vol is, stelt Vlaardingen aan Rotterdam voor, een deel in de zuidoosthoek van de Broekpolder niet op te spuiten. Zo ontstaat er ruimte voor een vuilstortplaats. Rotterdam gaat daar alleen mee akkoord als men op het resterende deel van de polder twintig centimeter extra bagger mag spuiten.
Zo gaat na het besluit tot opspuiten, het touwtrekken tussen Rotterdam en Vlaardingen door. Rotterdam wil de baggerstort langer blijven voortzetten. Uiteindelijk wordt de afgesproken einddatum van 1969 opgerekt tot 1975. Vlaardingen stemt ermee in, want men is druk bezig met de bouw in Holy en kan de financiële schadeloosstelling daarom goed gebruiken.