Aan het einde van de Gouden Eeuw gaat een aantal reders en haringkooplieden in de havens aan de Maas over tot het oprichten van een jagerijvereniging. Deze vereniging heeft als doel de eerst gevangen haring in het voorjaar zo snel mogelijk in de thuishavens te krijgen. De eerste vangst brengt immers het meeste op. Als ‘jager’ fungeren meestal snelle hoekers, maar in de negentiende eeuw chartert men tijdens enkele teelten ook stoomschepen.
Zo is in 1850 de raderstoomboot ‘Cerberus’ ingehuurd als haringjager die met de vangsten van de deelnemende haringbuizen huiswaarts keert. Ook de zeegaande stoomradersleepboot ‘Zeeland’ wordt in 1883 speciaal voor dit doel gecharterd en tijdelijk als VL 93 geregistreerd. Conform de gemaakte afspraken tussen de handelaren en reders verdeelt men de haringjagers over de respectievelijke aanvoerhavens.
De schepen die als haringjager dienst doen, voeren een speciale vlag: blauw met een wit veld waarin een afbeelding van een schip. Als zodanig is het schip door de torenkijker vrij gemakkelijk te herkennen en kan deze de belanghebbenden waarschuwen die de haringhandel aansluitend kunnen afwikkelen. De eerste in Vlaardingen binnengekomen jager, meert af voor het ‘jagerijpakhuis’ dat speciaal voor de jagerijvereniging is gebouwd. Dat is het moment dat, na goedkeuring van de vangst, een klein vaatje presentharing van eerste kwaliteit per sjees naar het prinselijk – na 1813 het koninklijk – paleis wordt gebracht.
Omstreeks 1900 heft men de jagerijvereniging op. Verscheidene grote rederijen vormen een eigen vangstcombinatie en wijzen in hun vloot een snelle (stoom)logger aan als haringjager. Ook de kleinere rederijen maken combinaties met elkaar en selecteren uit hun verenigde vloot eigen jagers. Deze opzet wordt nog gehandhaafd totdat deze door de moderne tijd is ingehaald. Lange tijd na de Tweede Wereldoorlog is er nog sprake van een haringrace tussen de diverse haringrederijplaatsen. De zijtrawler VL 1 ‘Ursinus’ is in 1971 het allerlaatste Vlaardingse vissersschip dat deze race wint.